239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Veel mensen denken dat wetenschap op zoek is naar de waarheid, maar dat is niet zo, meestal zijn we op zoek naar antwoorden op concrete vragen en daarbij maken ze gebruik van modellen.

Een mooi voorbeeld is de metrokaart, de metro is een complex systeem, er lopen allerlei lijnen, deze kaart is om te beginnen een weergave van het systeem zoals het is.

Kaart van de Londen metro (gedeelte)
In de jaren '30 werd het metrosysteem veel complexer en mensen kunnen niet goed omgaan met complexe zaken, zij hebben het graag simpel. Harry Beck voerde een stilering in waarbij het model niet meer de afstand als uitgangspunt neemt maar de overstappunten. De kaart geeft niet meer de werkelijkheid weer maar volgt de behoefte van de gebruiker.

Modellen worden ontwikkeld, en vragen beantwoord door een model te maken. De functie van het model is dat ze iets willen begrijpen om een vraag te beantwoorden of voor een ‘bepaald doel’.


Matthijs van Boxsel spreekt bij zijn lezing voor Studium Generale over de domheid, morosofie en patafysica: alle begrippen die zich interessant nestelen binnen het spectrum tussen het achtelijke en het geniale. Een passage gaat over de morosofie, de wijsheid van de dwaasheid.

Het oertype van de morosoof is Jean-Pierre Brisset.

Jean-Pierre Brisset

Zondag 13 april 1913 arriveert Brisset in Parijs, de man die zojuist is uitgeroepen tot Prins der Denkers omdat hij op taalkundige gronden heeft bewezen dat de mens van de kikker afstamt. In Hôtel des Sociétés Savants draagt Brisset een publieke redevoering voor, genaamd De Ware Doctrine. In de kleine zaal verdringen meer dan achthonderd toehoorders elkaar als de Prins der Denkers zijn grote metafysische theorie ontvouwt over de batrachische herkomst van de mens.

Brisset vertelt dat hij avonden aaneen langs de moerassen van Saint-Serge heeft gezeten om de taal van de kikkers te leren:

‘Op een dag dat wij die leuke kleine dieren bestudeerden, herhaalden wij de kreet: kwaak, tot een kikker met vragende en heldere ogen twee of drie keer antwoordde: kwaak. Het was ons duidelijk dat zij zei: Quoi que tu dis?/Wat zeg je?’

Brisset bij zijn lezing in Parijs

Gaandeweg begreep Brisset dat de mens is ontstaan toen de kikker uiterlijke geslachtskenmerken begon te ontwikkelen. Dit ging gepaard met het ontstaan van de taal.

‘Het verschijnen van de sekse bij deze voorouder was de nieuwe ontwikkeling waardoor het geluid van de kikker veranderde, en het die reeds volmaakte nauwkeurigheid kreeg. Op dat moment zijn de huidige woorden ontstaan, en sedertdien zijn zij niet meer veranderd.’

Brisset bewijst zijn stelling met een reeks afleidingen:

'Quel sexe est que j’ai?/Welke sekse heb ik? Que excès que ça!/Wat een exces! Qu’est-ce?/Wat is het? que sexe a? Qu’ai? que sexe a? Kékséksa? […] Qu’est-ce que c’est que ça? Deze analyses alleen al volstaan om aan te tonen, met de onfeilbare Wet die ons leidt in ons werk, dat onze meest vrijpostige vraag is geboren bij wezens die geslachtsdelen ontwikkelden en niets wisten van deze exe-croissance/uitwas, van deze exe-tension/uitzetting’

De Grote Wet van Brisset luidt: ‘Alle begrippen die door analoge klanken worden weergegeven bezitten een gemeenschappelijke oorsprong en verwijzen alle, in principe, naar hetzelfde object.’ Uit de analyse van het woord valt de relatie tussen de verschijnselen af te leiden. Zo komt het woord Israélite volgens Brisset van Il sera élite/hij zal uitverkoren zijn. Ieder woord is kortom een holofrase, een gecondenseerde zin die een schat aan informatie bevat over de oorsprong en de ontwikkeling van de mens.

Helaas is die rijkdom is alleen toegankelijk voor degenen die Frans kunnen spreken. Brisset zegt dan ook dat zijn werk onvertaalbaar is, wat opmerkelijk is voor iemand die zoekt naar de gemeenschappelijke oertaal van de mens. Maar iedere taal kan volgens de Wet worden ontleed, en zo zullen steeds andere aspecten uit ons verleden aan het oppervlak komen.

‘Degene die als eerste zei: Je m’examinai/ ik onderzoek mijzelf zei in feite: J’ai mon sexe à la main/Ik heb mijn geslacht in de hand’. Bestudering van het geslachtsdeel (examen du sexe) is ook het eerste wat geschiedt als men naakt ter wereld komt.

De zaal reageert op Brissets uiteenzettingen met spontaan gekwaak.

Met de kikkertheorie van Brisset (een man uitgeroepen tot Prins der Denkers omdat hij op taalkundige gronden heeft bewezen dat de mens van de kikker afstamt) heb ik voor het eerst kennisgemaakt dankzij de ’Patafysica, de wetenschap van denkbeeldige oplossingen die is ontwikkeld door de Franse schrijver Alfred Jarry (1873-1907). De ’Patafysica speelt met filosofische begrippen, wetenschappelijke ontdekkingen en technische verworvenheden. Zo bedacht Alfred Jarry een ontherseningsmachine, ontwikkelde hij Perpetual-Motion-Food, en berekende hij de oppervlakte van God.

Jarry liet zich niet alleen door de wetenschap inspireren, maar ook door morosofen als Brisset. En Victor Fournié die beweerde dat hetzelfde geluid in alle talen dezelfde betekenis heeft, bracht Jarry tot het fundamentele inzicht dat IN-DUS-TRIE één-twee-drie betekent, in alle talen.

De ’Patafysica is in de eerste plaats een wetenschap, volgens Alfred Jarry dé wetenschap.

Meerdere instituten voor de Patafysica zijn opgericht: in Parijs Collège de ’Pataphysique en in Nederland in het diepste geheim De Nederlandse Academie voor ’Patafysica, de NAP, ook wel Bâtafysica genaamd. Anders dan de dadaïsten voelen de bâtafysici geen behoefte aan rebellie of revolte, aangezien de Bâtafysica de gelijkwaardigheid van alle situaties huldigt. Anders dan surrealisten zoeken de bâtafysici hun heil niet in het onderbewuste, al waarderen ze het als een denkbeeldige oplossing; niet alleen zien ze het dagelijks leven als een zinsbegoochelend avontuur, ook beschouwen ze de logos en de retorica als geestverruimende middelen bij uitstek. Overigens omhelst de NAP het dadaïsme en het surrealisme als patafysische verschijnselen.

De patafysici trekken over de planeet met belangstelling voor alles wat op hun weg komt. Zij leggen wilde verzamelingen aan, ordenen zonder tot een orde te geraken, en laten een spoor van denkbeeldige constructies achter. Patafysici verkennen, net als de morosofen, gebieden die aan de kaarten van de reguliere wetenschap ontsnappen. De onderzoekers meten het onmeetbare, verwoorden het ongehoorde, en mechaniseren het onstoffelijke. Omgekeerd weten zij in het meest banale voorwerp een onverwacht patafysische dimensie bloot te leggen. Zij ontsluiten het gebied van de mogelijkheden waar ieder voorval wordt geregeerd door een eigen wetmatigheid. De patafysici verbazen zich collectief over het consensus omnium en verdedigen de eenmanswetenschap. En iedereen kan Lid worden zonder drieslag, besnijdenis of piercing. De enige inspanning die men moet verrichten is ruimhartig geld storten.

Is Bâtafysica de ontbrekende schakel tussen kunst en wetenschap? Bâtafysica is geen kunst; alle kunst is – bewust of onbewust – patafysisch. Te meer waar zij nieuwe wetmatigheden aan het licht brengt. Met de Deskundologen van de Insektensekte kunnen we zeggen: de Bâtafysica is geen kunst, maar echt.

De NAP treedt alle verschijnselen met dezelfde belangstelling tegemoet. Alles wordt onderzocht op zijn unieke wetmatigheid, op dat wat er iets uitzonderlijks en monsterlijks van maakt. Iedere ordening produceert zijn voorbeeldige wangedrochten, maar ook de orde zelf is monstrueus. Het monsterlijke definieert volgens Jarry het schone. Iedere esthetica is een teratologie. Volgens de Bâtafysica bestaat er niets abnormaals of normaals, alle gebeurtenissen zijn gelijkwaardig monsterlijk dus mooi.

‘Een kameel is een paard ontworpen door een commissie.’ Zo nodig schept de NAP eigenhandig de woestijnen waarin de kameel het ideale dier blijkt te zijn.

Bâtafysici weten tijd, ruimte, identiteit, beroep, nationaliteit en andere bakens waarop de mens zich oriënteert in het dagelijks leven te waarderen als denkbeeldige oplossingen. Als bâtafysici zich van een pseudoniem, masker of vermomming bedienen, als zij zich buiten de gebaande paden begeven of een andere kalender hanteren, is dit dan ook geen protest tegen de gewone gang van zaken, maar een poging het bâtafysisch karakter van het bestaan te proeven en beproeven.

De Bâtafysica lost problemen op die door niemand als een probleem worden ervaren. Sterker: net als de Deskundologie verlost de Bâtafysica ons van problemen door ze te verkeren in emblemen, polyeders van ideeën.

De ’Patafysica is geboren uit een vruchtbare mengeling van wetenschap, geloof, kunst en morosofie; beter gezegd, deze blijken van menselijke inventiviteit zijn patafysische pogingen greep te krijgen op de idiotie van het bestaan.

Enerzijds kan de ’Patafysica leiden tot bijzondere scheppingen. Anderzijds staat de ’Patafysica voor een houding. 'Patafysica is geen filosofie of literatuuropvatting, maar een zienswijze. Sterker nog: de 'Patafysica dient in de eerste plaats geleefd te worden. Dit betekent niet dat je excentriek gedrag vertoont, maar dat je je in alle handelingen, hoe banaal ook, bewust bent van het patafysisch karakter van wat je doet en denkt.

Je kunt dus doodnormale boeken schrijven, naar de kerk gaan, seks hebben, getrouwd zijn, de krant lezen en toch patafysicus zijn. Het gaat niet om een gelaten distantie, niet om een 'innere Emigration' of postmoderne ironie, maar om een bewustzijn van de denkbeeldigheid van je gedragingen en een belangstellend oog voor de uitzonderlijkheid (idiotie) van de meest routineuze handeling. Anders gezegd: de wereld is feitelijk de ware Academie voor 'Patafysica. Iedereen en alles is patafysisch, het enige verschil is dat tussen mensen die dit beseffen en zij die dit niet doen. Het verschil van niets maakt een wereld van verschil: routine die onwetend en passief tegemoet wordt getreden, werkt geestdodend, maar dezelfde routine die met een oog voor het inherent patafysische karakter ervan wordt geleefd, kan leiden tot enthousiasme, zelfs tot extase.

Ad Reinhardt, Moma
Ad Reinhardt, Moma

Wat heeft dit voor te stellen? Kunst als onderzoek.

Plotseling heeft iedereen het over ‘onderzoek in de kunst’ en over ‘de kunstenaar als onderzoeker’. Kunstenaars en vormgevers kunnen sinds kort promoveren aan de universiteit van Leiden, er is een nieuwe Master Artistic Research gestart aan de KABK, kunstdocenten doen onderzoek. Wat wordt eigenlijk met dit onderzoek bedoeld?

Zijn zwarte schilderijen gaan over “niets”, zei Ad Reinhardt (1913 – 1966). In de eerste van deze schilderijen, gemaakt in 1953, waren nog donkere tonen groen, rood en blauw te onderscheiden. Ook de formaten varieerden. Maar vanaf 1960 tot aan zijn dood schilderde Reinhardt niets anders dan zwarte doeken op identiek formaat, vijf bij vijf voet (157,5 x 157,5 centimeter). Hij “schilderde de allerlaatste schilderijen”, zei hij, “de laatste die je maken kan”.

Strenge schilderijen zijn het, al zijn ze minder streng dan je op het eerste gezicht zou denken. Ze zijn niet egaal zwart, de verf is op de ene plek matter, vangt meer licht, dan op een andere plek. Wanneer de blik langs het oppervlak glijdt zie je vierkanten in de verf, en Griekse kruisen. Voor het overige is afgedaan met zo’n beetje alle kenmerken van een schilderij: voorstelling, compositie, penseelstreek, expressie, kleur. Toch zijn ze niet anoniem of mechanisch. Het zwart ademt, is ruimte. Deze schilderijen zijn bijzonder kwetsbaar, want Reinhardt gebruikte de kleinst mogelijke hoeveelheid bindmiddel zodat de verf bijna puur pigment is. Het zwarte vlak is peilloos diep, en alle licht verdwijnt in de diepte.

Reinhardt dankt zijn belangrijke positie in de moderne kunst aan deze zwarte doeken en aan zijn radicale opvatting van schilderkunst. Maar bij het bredere publiek was hij op een heel andere manier bekend, namelijk als cartoonist bij onder andere het tijdschrift de New Yorker. In 1946 maakte Reinhardt een serie cartoons getiteld “How to Look at Modern Art”. Uit deze serie komt de tekening “How to Look at a Cubist Painting” die hier is afgebeeld.

Een kubistisch schilderij dient een spottende beschouwer van repliek. “To represent” heeft in het Engels dezelfde dubbele betekenis als in het Nederlands: “voorstellen” in de zin van “weergeven” of “afbeelden”, én “voorstellen” in de denigrerende betekenis van “dat stelt niet veel voor”, “dat heeft niet veel te betekenen”. Met de boze wedervraag “Wat stel jíj eigenlijk voor?” werpt het schilderij de beschouwer op zichzelf terug.

En dit is precies wat gebeurt bij het kijken naar een kunst. Het kunstwerk zwijgt, het werpt je op jezelf terug. In tegenstelling tot vrijwel alle andere kunstvormen, als toneel, muziek, dans, literatuur, neemt het kunstwerk je niet direct mee. Dit zwijgen geldt niet alleen voor schilder- en beeldhouwkunst, maar in het algemeen ook voor performance en voor video, film en akoestische kunst: er wordt weinig ‘gezegd’, er is geen lot, of nauwelijks. En er is zelden een strikt voorgeschreven tijdsduur. Het kunstwerk ontvouwt zich in de tijdsspanne die de beschouwer kijkend doorbrengt. Het ‘verhaal’ dat ontstaat is de uitwisseling tussen kijker en kunstwerk.

Het kunstwerk geeft zich pas bloot na inspanning van de kant van de beschouwer. De beschouwer moet de eerste stap zetten, zich open stellen, zijn vooroordelen opzij zetten. Dan kan hij in het werk doordringen, en in gesprek gaan met het kunstwerk. In deze dialoog wordt de afstand tussen de ene denkwereld en de andere overbrugd. Deze ervaring van in gesprek te zijn met het kunstwerk maakt bewust van de activiteit van het eigen denken, en van te leven, levend te zijn. Zoals de filosoof Hans-Georg Gadamer zei: de ervaring van kunst is een “zijnsvermeerdering”. Dit is wat kunstwerken belangrijk maakt.

Kijken is moeilijk, zei Reinhardt, en we kunnen het leren van de kunst. Dit geldt niet alleen voor de beschouwer, maar ook voor de kunstenaar zelf. Het kunstwerk is het resultaat van een verlangen om iets te maken en om iets te zien, deze twee dingen samen. De kunstenaar is de eerste beschouwer van het werk. Hij moet leren zien wat hij gemaakt heeft en de betekenis ervan herkennen. Dit is reflectie: het nadenken over de eigen ervaring en over het wat en waarom van wat gemaakt is, met als doel de structuur van het werk op te helderen en er een basis en een context voor te vinden. Deze reflectie kan alleen plaatsvinden wanneer de maker afstand neemt van de ervaring van het maakproces. Om vervolgens, als het werk nog niet af is, de draad weer op te pakken.

Onderzoek in de kunst heeft de reflectie op het eigen werk tot onderwerp. Hierbij is het maakproces belangrijker is dan het eindprodukt. Kunstenaar-onderzoekers delen de reflectie met anderen, door middel van gesprekken, debatten, publicaties enzovoort, en worden hierdoor gevoed.

maken = denken
denken =spreken
spreken = denken
denken = maken