
Robert Klatser is kunstenaar en docent en onderzoeker aan de Amsterdamse Hogeschool van de Kunsten.
1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.
Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.
Robert Klatser is kunstenaar en docent en onderzoeker aan de Amsterdamse Hogeschool van de Kunsten.
“That which is creative, creates itself” – John Keats
“Wat onbewust is, is per definitie niet te kennen omdat het onbewust is” stelde Jaap van Heerden in 1982. Als kunstenaar heb ik echter geleerd het onbewuste denken te gebruiken, richting te geven en te vertrouwen.
De intentie overal onconventionele mogelijkheden te zien en relevante artistieke problemen te ontdekken belast mijn denken maar bezielt mijn kunstenaarsbestaan. Ik word gedreven door het geheim, het verlangen en de belofte. Voorstellingen van nog niet bestaande situaties en objecten dienen zich aan tijdens dagdromen, het voortkabbelend innerlijk gesprek of bij het werken zelf. Doelloos denken is voorwaardelijk voor het ontdekken van nieuwe verbanden en betekenissen.
Door het koesteren van deze TUT’s (task unrelated thoughts) ben ik in staat onverwachte ingangen en bruikbare metaforen te vinden die leiden naar ontelbare interpretaties van ambigue betekenissen die in het brein opgeslagen liggen. Een idee begint met een mentaal beeld en vereist iets dat zich in eerste instantie als precognitief gemompel aandient. Ik heb leren luisteren naar dit breingebabbel en probeer het in mijn werk te verbinden met het innerlijk gemompel van anderen. Kunstenaars moeten eerst naar zichzelf luisteren om te kunnen spreken.
Ideeën krijg ik in de vroege ochtend. Overdag werk ik ze uit. Tussen 3 en 5 uur in de nacht ben ik wakker;‘L’heure bleue’;stilte. Tijdens die luttele uren hebben flarden van gedachten, onbereikbaar geworden herinneringen en onsamenhangende kennis zich aaneen gesmeed tot invallen, oplossingen of nieuwe ideeën. Overdag, geef ik richting aan het denken voor de volgende nacht. Mijn gedachten zijn grotendeels doelloos maar ik ben alert en geconcentreerd om denkbeelden als potentieel waardevol te herkennen als die zich vanuit de precognitieve ruimte losmaken. Focussen werkt averechts.
Sterren ziet men pas door er langs te kijken. Van een concreet idee is dan nog geen sprake.
Terwijl ik routinematig werkzaamheden uitvoer weet ik dat mijn denken over artistieke problemen, zij het onbewust, doorgaat. Tijdens het uitvoeren is sprake van een dialectisch proces tussen denken en doen, tussen weten en voelen en tussen kiezen en beslissen. Elke uitspraak, elk kunstwerk is in die zin op te vatten als een artistieke hypothese die door een volgend werk verworpen kan worden. Tijdens het maken moeten talloze keuzes gemaakt worden op grond van kennis van het kunstdiscours, expliciete en impliciete theorieën, intuïtieve inzichten, visuele en emotionele herinneringen en esthetische voorkeuren. Er vindt continue interactie plaats tussen doelstellingen en zich in het werk aandienende kansen. Het denken voltrekt zich grotendeels buiten het bewustzijn maaris doelmatig en resultaatgericht. Het werk weerspiegelt dit proces en is de ultieme synthese van denken en doen. Het is in die zin gematerialiseerd denken.
“That which is creative, creates itself” ––John Keats
Op school mag niets meer ongezegd blijven; alles moet besproken worden. Het kind wordt het recht ontzegd zijn geheimen te koesteren. Voor dagdromen, fantaseren of verdringen lijkt geen plaats. Elke minuut van het kinderleven moet betekenisvol zijn. Maar kinderen willen pretentieloos spelen en experimenteren. De mogelijkheid om beelden en gedachtes te vormen die zich in het verborgene van de geest aan het zicht van anderen onttrekken, mag hen niet ontzegd worden.
Ik leef bij de gratie van de talloze beelden die zich elke driehonderdste milliseconde aan mij opdringen. De afstand tussen bewust en onbewust lijkt minimaal. Doelloze gedachten domineren mijn brein en rijgen zich aaneen tot ontelbare, vluchtige denkbeelden. Elke handeling en elke vorm van gedrag wordt voorafgegaan door fictieve plannen en fantastische voorstellingen.
Op de kleuterschool herkende men al vroeg mijn vermogen om uitzonderlijke tekeningen te maken. Waren ouders en onderwijzers competent om aanleg herkennen? Op grond van welke criteria beoordeelde men mijn tekeningen? Als ik ze analyseer dan vallen realiteitsgehalte, detaillering en intensiteit op. De verbeelding is niet opvallend eigenzinnig of expressief. Het kleurgebruik oogt realistisch. De afbeeldingen hadden betrekking op recent gemaakte uitstapjes, kabouters en fantasiedieren. De uitdaging was om de imaginaire beelden zo perfect mogelijk af te beelden. Kinderen streven geen expressiviteit na. De zichtbare strijd van het scheppen, de gestolde motoriek van het schilderen, waarderen alleen volwassenen.
Mijn talent had weinig te maken met kenmerken die van belang zouden kunnen zijn voor een toekomstig kunstenaarsschap.
Gedurende de lagere schooltijd tekende ik naast ontelbare muizen met menselijke uitstraling, geheime overlevingsvoertuigen die konden rijden, vliegen en duiken ook historische anekdotes zoals de onthoofding van van Oldebarneveld. * Veel kunstenaars zeggen zich al vanaf hun jeugd buitenstaander te voelen of waarnemer te zijn en een grotere receptiviteit te bezitten voor hetgeen er om hen heen gebeurt.
Onderwijzers interpreteerden de bloederige tekeningen als uitingen van psychische gestoordheid of gezinsproblemen. Ze legden impliciet een verband tussen artistieke kwaliteiten en geestelijke abnormaliteit. Ik bezat onmiskenbaar een zekere drang om te shockeren. Bloederige, enge taferelen leenden zich daar goed voor. Niet alleen bewondering werkt stimulerend, ook een negatieve respons stimuleert de drang om te scheppen; ik zal ze eens wat laten zien! Het gevoel een outcast te zijn genereerde energie.
Op mijn twaalfde kreeg ik les van een leraar met een vlinderstrik, die zich als kunstenaar manifesteerde. Als rolmodel, waarnemer, fantast en subversieveiling creëerde hij een omgeving die inspireerde. Het vertrekpunt vormde het idee van de leerling, voortdurend refererend aan de kunst en het kunstenaarschap. Hij had vertrouwen in het idee van de leerling. Die houding sprak ook leerlingen die weinig met kunst op hadden aan. Hij nam zijn eigen handelen waar, stelde zijn oordeel uit en bleef continue alert. De leerlingen geloofde in de oprechtheid van de leraar. Hij was, zonder dat hij het wist, een voorloper van wat nu authentiek leren genoemd zou kunnen worden.
Nog steeds werd ik gezien als een talentvolle leerling. Dat hield een belofte in, die alleen nog even waargemaakt moest worden. De stap naar de academie leek van zelfsprekend.
De belofte is gebleven. Maar hoe langer die standhoudt des te kleiner de kans dat hij wordt ingelost. Gaandeweg raakt de persoonlijke identiteit verbonden met de identiteit als kunstenaar. Dat maakt stoppen onmogelijk. Indachtig Bourdieu lijkt het kunstenaarschap een jas die ik niet uit kan trekken want dan ben ik naakt.
Kunst ontstaat niet meer in de eenzaamheid van het atelier, maar vooral in dialoog met anderen, ook al zijn die misschien niet lijfelijk aanwezig. Narratieve en interactieve aspecten vormen een belangrijk onderdeel van het werk. Originaliteit en eeuwigheidswaarde, kenmerken van de modernistische kunst, doen er in de huidige tijd minder toe. Wel van belang blijft de, vermoedelijk, diepgewortelde behoefte aan onsterfelijkheid en voortdurende behoefte aan zelfbevestiging: ‘ik besta!’
De gemedialiseerde wereld en toegankelijkheid van de technische mogelijkheden heeft de kunst verder gedemocratiseerd. Ieder individu kan zich makkelijk uitdrukken en kenbaar maken. Op een vergelijkbare manier wisten de massa’s zich aan het begin van de vorige eeuw zichtbaar te maken door het gebruik van film en fotografie. Mensen willen sporen achterlaten, hoe triviaal ook. Die behoefte kan worden opgevat als het voortdurend herscheppen van de identiteit. Wat zij denken en doen, neemt een tijdelijke vorm aan in de voortdurende ontmoeting met de ander. Het is deze behoefte die voor jongeren van nu een eerste levensbehoefte is geworden. Internet en de mobiele telefoon zijn heel geschikt om als artistieke middelen ingezet te worden. Vooral dankzij de mobiele telefoon kunnen we tegelijkertijd in meer contexten bestaan of “De mobiele telefonie kan, vanuit de mediaspecifieke eigenschappen bezien, de typisch narratieve elementen aantasten, zoals eenheid van plaats (setting) en lineaire causaliteit in tijd (plot) alsmede het beeld van een consistent, bedachtzaam en autonoom karakter (uniciteit).” En “mensen worden vooral geboeid door ervaringen en niet-rationele, magische momenten die ze vaak moedwillig opzoeken.”1
Zij kunnen bij uitstek het eigen verhaal – narratief, auditief en visueel – in relatie brengen met dat van anderen over de hele wereld.
Kijkend naar de werkwijze van kunstenaars hoeft de uitwisseling van beelden en verhalen niet perse buiten de virtuele ruimte gestalte te krijgen in een krampachtige poging tot materialisatie. Het tijdelijke en onvolmaakte karakter van de resultaten is eigen aan het medium en de werkwijze. Het voorbijgaande en imperfecte in de kunst met de nadruk op wisselwerking en transitie, wordt gerepresenteerd door de Japanse term ‘wabi sabi’. Dit begrip drukt de relatie uit tussen schoonheid en vergankelijkheid. Leonard Koren beschrijft wabi sabi als “a beauty of things imperfect, impermanent, and incomplete.” De kunstenaar gebruikt in toenemende mate de vluchtige beelden die ons mondiaal via de media bereiken en verwijst hoe langer hoe meer naar een gemeenschappelijk referentiekader.
Het werk is geen afbeelding meer van de leefomgeving. De oorsprong en de aanleiding van het werk zelf ligt daarin of sterker nog: het maakt er deel van uit. Het krijgt een plaats op internet en in de omgeving, de samenleving en in het denken. En opnieuw gaat het kunstwerk niet over massacommunicatie of over interculturaliteit. Het draait om de articulatie, de confrontatie en om het bedenken van gedeelde verhalen zonder een vooropgezet einddoel. “De arena van uitwisseling”, zoals Bourriaud2 de hedendaagse kunst typeert, is een goede omschrijving van het virtuele platform van ontmoeting waar de kunstenaar deel van uitmaakt. Doordat kunstenaars een artistieke in plaats van een alledaagse vorm hanteren, wordt het alledaagse bijzonder en het bijzondere gewoon. Het spoor dat hun werk achterlaat of de herinnering daaraan is het bewijs dat ze in staat waren even deel uit te maken van een cultuur op een al dan niet virtuele plek op een bepaald moment.