Museum Vrolik is ingericht maar de tentoongestelde collectie is nog niet tot in detail voor het publiek beschreven. Vandaar deze 'self guided' rondleiding, die voert langs 30 topstukken op het gebied van de embryologie, anatomie, aangeboren afwijking, pathologie en geschiedenis van de verzameling.
1. Embryo zonder vliezen (5 weken oud). Dit is het kleinste menselijke vruchtje in het museum, dat met het blote oog kan worden gezien. Bij vijf weken ontwikkeling zijn de belangrijke organen en weefsels al in beginsel aangelegd, zoals hart, lever en neuraalbuis (de voorloper van hersenen en ruggenmerg). Maar het gezicht, de armen en benen zijn nog nauwelijks ontwikkeld. Vergelijk dit embryo met het wasmodel (nr. 8) in de glazen stolp op de glasplaat rechts boven. (herkomst onbekend)
2. Jonge foetus (8 weken oud) in zijn binnenste vlies (amnion). Al rond 8 weken na bevruchting zijn alle weefsels en organen in beginsel aangelegd en spreken we niet meer van een embryo maar van een foetus. In feite hoeft het vruchtje - niet langer dan 2 cm - nu alleen nog maar te groeien. Gezichtje, oortjes, vingertjes en teentjes zijn in dit preparaat al te herkennen. (collectie Woerdeman 1934)
3. Foetus in de baarmoeder, met geopende vliezen (5 maanden oud). Het binnenste vlies, het amnion, bevat de foetus in zijn vruchtwater. Het buitenste vlies, het chorion vormt een geheel met de placenta (zie ook preparaat links ervan). (Collectie Bolk, 1898)
4. 'Siamese tweeling' is eigenlijk een misleidende naam voor een met elkaar vergroeide tweeling. De naam vind zijn oorsprong in de 19eeeuw, bij de uit Siam (Thailand) afkomstige met elkaar vergroeide broers Chang en Eng Bunker. Chang en Eng reisden de wereld rond en werden als ‘Siamese tweeling’ zo beroemd dat deze naam na hun dood voor alle aan elkaar verbonden tweelingen werd gebruikt. Net als dit preparaat behoorden Chang en Eng tot de groep tweelingen die met de voorkant van hun romp aan elkaar vastzitten.Thoracopagusbetekent ‘vastgehecht aan de ribbenkast’. Ook inwendig kunnen organen, zoals het hart en de lever met elkaar verbonden zijn. Vergelijk dezethoracopagus met andere Siamese tweelingen (en skeletjes) en om te zien op welke (andere) manieren de twee lichamen met elkaar vergroeid kunnen zijn. (collectie Vrolik)
5. Steenvrucht. Een steenvrucht begint als een buitenbaarmoederlijke zwangerschap: een vrucht (embryo met zijn vliezen) nestelt zich niet in de baarmoeder in, maar blijft meestal steken in de eileider. Dit gebeurt in 98% van alle gevallen van deze afwijking. Heel zeldzaam is het wanneer het vruchtje zich innestelt in de buikholte, zoals in dit geval. Hier kan de foetus een behoorlijke omvang bereiken. Wanneer de foetus sterft kan er zich kalk in afzetten, waardoor de vrucht als het ware versteent. (herkomst onbekend)
6. Ontwikkeling hersenen. Een serie hoofden van foetussen en pasgeborenen waarvan een deel van de schedel is verwijderd om de hersenen te laten zien. Naarmate een foetus ouder wordt en de hersenen zich steeds verder ontwikkelen verschijnen er steeds meer kronkels en groeven. Deze ontwikkeling gaat na de geboorte overigens nog lang door. Vergelijk de hersenen van de foetussen en pasgeborenen met de hersenen van volwassenen (op de plank onder).(collectie Bolk)
7. Cycloop. Cyclopie is een aangeboren afwijking waarbij de normale ontwikkeling van de hersenen in twee helften gestoord is. Als gevolg hiervan komen vooral centraal gelegen delen van de hersenen en delen die hiermee samenhangen, zoals de gezichtsbeenderen en neus, niet goed tot ontwikkeling. De ogen, die normaal meer aan de zijkant worden gevormd, komen in het midden te liggen, gefuseerd tot één centrale oogbol. Er is enige variatie in het uiterlijk van cyclopen. Soms is er een proboscis(‘slurf’), een niet functionerende misvormde neus; soms zijn er wel twee ogen maar heel dicht bij elkaar; soms heeft de oogbol twee afzonderlijke pupillen. De variatie bij cyclopen is ook te zien aan de serie van cyclopen-schedels. De meest linkse schedel is van een normale pasgeborene. (collecties Vrolik en Bolk)
8. Ontwikkeling gebit. Deze serie boven- en onderkaken laat de ontwikkeling zien van melkgebit naar blijvend gebit. Opvallend is hoe de tanden van het blijvend gebit lang voordat ze doorbreken al aanwezig zijn in het kaakbot. Als ze groot genoeg zijn drukken ze de melktanden langzaam weg. Die zullen los gaan zitten en stuk voor stuk uitvallen. (collectie Ontleedkundig Museum Waag 1856)
9. Schedelbeenderen. Menselijke schedel waarbij alle schedelbeenderen uit elkaar gehaald zijn en met behulp van messing plaatjes en schroeven weer in elkaar gezet. Opvallend is vooral hoe het gezicht is opgebouwd uit veel verschillende, vooral kleine, botjes. Het deel van de schedel dat de hersenen omgeeft bestaat uit een relatief klein aantal grotere botstukken. De beenderen zitten normaal aan elkaar gehecht met schedelnaden, die wel iets weg hebben van een ritssluiting. (collectie Ontleedkundig Museum Waag 1856)
10. Waterhoofd. Een waterhoofd ontstaat wanneer de normale circulatie van hersenvocht(liquor) in de hersenen en ruggenmerg is verstoord. Vaak is een klein buisje (hetaquaduct van Silvius) dat vocht brengt van de hersenen naar het ruggenmergkanaal, afgekneld. Het gevolg is dat er geleidelijk wel steeds meer vocht in de hersenen bij komt, maar er niet meer uit verdwijnt. Zo worden de hersenen naar buiten gedrukt en groeit de schedel om dit mogelijk te maken. Zonder medische ingreep leidt deze afwijking tot ernstige verstandelijke beperking en vaak ook tot de dood. De belangrijkste behandeling bestaat tegenwoordig uit het leggen van een kunstmatig buisje dat het overtollig hersenvocht afvoert. (collecties Vrolik en Bolk)
11. Snoerlever. Een drietal levers, misvormd door het dragen van een korset. Korsetten waren in de 19eeeuw bedoeld om - hoofdzakelijk vrouwen - volgens de heersende mode een smalle taille te geven. Langdurige insnoering door het korset zorgde voor misvormingen van de ribbenkast, longen, middenrif en lever. Insnoering van de longen en het middenrif leidde tot ademhalingsstoornissen maar de lever werd door het dragen van het korset niet in zijn functioneren beperkt. Korsetten waren er in allerlei soorten en maten. Hierdoor verschilde ook de manier waarop de lever werd misvormd. De middelste van de drie levers werd door het korset deels in twee helften gedeeld (zie de grote inkeping aan de linkerkant). (collectie Bolk, 1906, 1914, 1923)
12. Sirene. Een sirene is een fabelwezen uit de Griekse mythologie. Net als een zeemeermin van boven mens, van onder vis.Sirenomelieis een aangeboren afwijking die wat vorm betreft sterk doet denken aan zo'n sirene of zeemeermin. Er is maar één been, die soms eindigt in één voet, soms in twee voeten, maar die vaak ook voetloos is. Een opvallend detail is dat de geslachtsdelen en anus meestal ontbreken en dat het bekken en het kniegewricht verkeerd om geplaatst lijken. Zo knikt de knie bijvoorbeeld naar voren. De oorzaak van sirenomelieis nog niet goed opgehelderd. Meestal sterven kinderen met deze afwijking bij de geboorte. (collecties Vrolik, Bolk en onbekend)
13. Penis. Twee gedroogde en met was opgespoten penissen, één met een deel van de (gedroogde) blaas en een deel van het schaambeen (voorkant van het bekken) er aan. De techniek om weefsel met (gekleurde) was te injecteren werd in de 17e eeuw ontwikkeld door de anatoom Frederik Ruysch en tot in de 19e eeuw veelvuldig toegepast. Vooral weefsels met veel bloedvaten of holtes waren geschikt om na opspuiten te worden gedroogd, zoals harten, grote vaten, placenta’s en penissen. De penis bestaat behalve uit een urinebuis uit zwellichamen die zich met bloed vullen bij seksuele opwinding. (collectie Vrolik)
14. Chinese voet. De misvormde lotusvoet uit de late 19eeeuw kan gezien worden als een Chinese tegenhanger van de snoerlever. Voor dit schoonheidsideaal werden, vaak al bij jonge meisjes, de voeten gebroken. Het hielbeen werd tegen de middenvoetsbeentjes gedrukt, en daarna werd de voet ingezwachteld. Het resultaat was een misvormd en ernstig in groei achtergebleven voetje. Chinese vrouwen met lotusvoeten waren veelal prostituees. Ze konden door de misvorming nauwelijks meer lopen. Hun waggelend voortschrijden werd door de mannen aantrekkelijk gevonden. (collectie Bolk, 1900)
15. Reuzenhand. Een gipsafgietsel van de hand van een uit Japan afkomstige reus. Reuzengroei (gigantisme of acromegalie) is een groeistoornis waarbij te veel groeihormoon aangemaakt wordt. Dit gebeurt in de hypofyse, een orgaantje onder de hersenen. De overproductie van groeihormoon komt meestal door een goedaardige tumor in de hypofyse. (collectie Vrolik)
16. Vissenschubziekte. Ichthyosis congenitabetekent letterlijk 'aangeboren visziekte'. Het is een erfelijke huidafwijking die voor de foetus zeer pijnlijk moet zijn. De afwijking komt door een ernstige verdikking van de hoornlaag, de buitenste huidlaag die bestaat uit dode verhoornde cellen. Door beweging in de baarmoeder scheurt de verdikte huid op vele plekken. De linker foetus kwam rond1841 ter wereld en werd door Gerard Vrolik uitgebreid beschreven. (collectie Vrolik)
17. Skeletontwikkeling. Foetus van rond de 6 maanden oud bewaard in eenclearing agent, een vloeistof die weefsel doorschijnend maakt. De beenderen zijn chemisch aangekleurd om de botontwikkeling zichtbaar te maken. Het skelet van een foetus bestaat aanvankelijk volledig uit kraakbeen. Tijdens de ontwikkeling (voor én na de geboorte) wordt dit kraakbeen langzaam maar zeker vervangen door beenweefsel (bot). Bij deze foetus is te zien dat de verbening van het skelet (oranje) al behoorlijk gevorderd is, maar nog verre van gereed. Vooral bij gewrichten (knieën, ellebogen, voet en hand) bestaan er delen nog uit kraakbeen en die zijn niet gekleurd. (herkomst onbekend)
18. Dwerggroei. Achondroplasie(letterlijk ‘onderontwikkeld kraakbeen’) is een skeletdysplasie, een erfelijke aandoening van het skelet. De belangrijkste oorzaak is zoals de naam al zegt een stoornis in de ontwikkeling en verbening van het kraakbeen. Hierdoor blijft de lengtegroei van de beenderen sterk achter. Zeer kenmerkend voor deze vorm van dwerggroei is het relatief grote hoofd, met een naar voren puilend voorhoofd, een romp van vrij normale lengte en korte en wat gebogen armen en benen. Mensen met achondroplasie leiden meestal een relatief normaal leven (zij het vaak met aanpassingen). Er bestaan veel soorten skeletdysplasieën die veelal ernstiger zijn dan achondroplasie; kinderen met deze ernstiger vormen overlijden doorgaans bij de geboorte (zie hiervoor de vitrine 'afwijkingen van het skelet'). (collectie Vrolik)
19. Breekbare beenderen. Osteogenesis imperfectabehoort net als de skeletdysplasie tot de erfelijke ziekten van het skelet. De naam betekent letterlijk ‘gebrekkige beenwording’. De afwijking ontstaat door een mutatie in een gen dat verantwoordelijk is voor de vorming van collageen (lijmstof) in het beenweefsel. Zonder die lijmstof is het skelet erg kwetsbaar: bij een foetus met deze afwijking breken de botjes al bij de minste beweging in de baarmoeder. De breuken genezen, maar de botjes raken wel ernstig misvormd. Het rechter skeletje behoort tot een speciaal type Osteogenesis imperfecta. Dat type is, aan de hand van dit skeletje, als eerste beschreven, en wel door Willem Vrolik zelf. Deze specifieke afwijking wordt daarom welziekte van Vrolik genoemd. (collectie Vrolik)
20. Bezoar. Bezoarstenen komen uit de maag van antilopen, gazellen of lama’s. Ze bestaan uit kalkachtige stoffen en samengeklonterd haar. Lange tijd was er een bloeiende handel in deze stenen. Dat kwam doordat de stenen werden gezien als antigif. Koningen en andere vooraanstaande heren die voor vergiftiging vreesden, lieten de steen in goud vatten om als hanger in potentieel vergiftigde drank te dompelen. Bezoarstenen werden vanwege hun zeldzaamheid en vermeende krachten ook een gewild object in rariteitenkabinetten uit de 16een 17eeeuw. (collectie Vrolik)
21. Blaasstenen. Deze twee in metaal gevatte blaasstenen zijn de oudste objecten uit het museum. De kleinste van de twee heeft het volgende opschrift:Den 27 december 1588 sterf Jan Jacopsen Dick, alias Schot, ’s morgens te sesure eeven. Deese sten is hem uut syne blase gesneeden, weegende een pont en een loot zonder sneven.Op de andere steen staat vermeld dat deze op 6 mei 1608 is verwijderd bij Elisabeth Fransen, oud 52 jaar, die kort na het snijden overleed. Blaasstenen bestaan uit allerlei urinezouten en ontstaan doorgaans uit een niersteen die in de blaas belandt. Door infecties en het niet volledig lozen van de blaas kunnen ze geleidelijk aan enorm groot worden. Blaasstenen werden verwijderd door desteensnijder.Een pijnlijke operatie die lang niet altijd succesvol was, zo blijkt ook uit deze bijschriften. Overleefde de steenlijder de operatie wel, dan was hij of zij vaak wel de rest van zijn leven incontinent. (collecties Hovius en Vrolik)
22. Karrenwiel. Dijbeen dat door een wiel van een zwaarbeladen kar werd verbrijzeld. Waarschijnlijk is het been tussen de spaken van de rijdende kar geraakt en door de draaiende beweging complex gebroken. Volgens de anatoom Andreas Bonn, die alle botten uit de kast van Hovius beschreef, waren hierbij de spieren gescheurd, maar was de huid intact gebleven. Het been is een mooi voorbeeld van wat wellicht een alledaags ongeluk genoemd kan worden in de 18eeeuw, toen paard en wagen het straatbeeld bepaalden. (collectie Hovius)
23. Paardentrap. Schedel van een man die misvormd werd door de trap van een beslagen paard. De anatoom Andreas Bonn vertelt dat het paard de trap in juni 1750 had uitgedeeld. Door de trap werd het jukbeen van de man gebroken. Daarna ontstond er een zwelling die in de loop der tijd geleidelijk in grootte toenam en van neus tot slaap reikte. Het oog raakte blind en puilde buiten de oogkas uit. Negentien jaar na het ongeluk barste volgens Bonn de zwelling en stierf de man. (collectie Hovius)
24. Kyfose van Pott. Een knik naar voren van de wervelkolom wordt kyfose genoemd. Dit is anders dan een scoliose (zie bovenste plank) waarbij de wervelkolom juist hoofdzakelijk naar de zijkant is gekromd. De kyfose van Pott wordt veroorzaakt door een infectie, meestal van TBC bacteriën in de ruggenwervels. Na verloop van tijd zijn die wervels zo weggeteerd en verzwakt dat ze ineenzakken en zo als het ware voor een breuk in de wervelkolom zorgen, die knikt dan naar voren. De kyfose is vernoemd naar de Engelse chirurg Percival Pott, die als eerste de ziekte beschreef. Pas in de 19eeeuw wist men te achterhalen dat dezelfde ziekteveroorzaker al bekend was als longtuberculose (zie de preparaten op sterk water onder). Nog steeds is TBC wereldwijd een ernstige en veelvoorkomende ziekte. (collectie Vrolik)
25. Rachitis. Rachitis is een over de jaren heen ernstiger wordende verkromming en misvorming van de botten door een tekort aan vitamine D, een stof die je binnenkrijgt via voedsel of maakt onder invloed van zonlicht. In de 19e eeuw kwam rachitis veel voor onder de arme bevolking van de stad. Sterfte door rachitis gebeurde niet vaak, behalve in één specifieke situatie: bij zwangere vrouwen. Door d e beenverweking zakte de wervelkolom in de bekkenopening. Dit zorgde voor een zodanig vernauwd bekken dat bij vrouwen het kind niet meer ter wereld kon komen. Dat werd vaak te laat ontdekt en zo ontstonden tijdens de bevalling allerlei complicaties - het kind overleed en de noodgrepen van artsen zorgden vaak voor bacteriële besmetting: kraamvrouwenkoorts. Rachitis was daarmee in de 19eeeuw een veel voorkomende oorzaak van overlijden van zowel moeder als kind. Niet toevallig bevat de collectie van Gerard Vrolik een groot aantal rachitische vrouwenbekkens. (collectie Vrolik)
26. Vrolikkast. Walvisoog, leeuwenhart, giraffentong en nog veel meer andere organen van uiteenlopende diersoorten. Vooral Willem Vrolik was geïnteresseerd in dierlijke anatomie en bewaarde van zo’n beetje ieder dier dat hij ontleedde de organen, gedroogd of op sterk water. Op deze manier ontstond een omvangrijke collectie van wat ‘vergelijkende anatomie’ wordt genoemd: door het zelfde orgaan bij verschillende dieren met elkaar te vergelijken kreeg men inzicht in de overeenkomsten en verschillen in bouw tussen al die dieren. (collectie Vrolik)
27. Leeuw van Napoleon. Het skelet van de leeuw die behoorde tot de verzameling levende dieren van Lodewijk Napoleon, koning van Holland van 1806 tot 1810. Deze dierenverzameling vond in 1809 een onderkomen in de Amsterdamse hortus botanicus, waarvan Gerard Vrolik directeur was. Toen de leeuw overleed mocht Gerard Vrolik het dier ontleden en zijn skelet houden. Het skelet van de leeuw staat prominent geplaatst in een zogenaamde ‘keten van het leven’, een opeenvolging van skeletten en schedels van gewervelde dieren. Vader en zoon Vrolik meenden dat alle levende wezens geschapen waren volgens een orde, namelijk een keten of ladder die liep van minst volmaakte naar meest volmaakte dieren. In dit geval van de vissen tot uiteindelijk de mensapen en mens. (oorspronkelijk collectie Vrolik, bruikleen NCB-Naturalis)
28. Jonge chimpansee. Skelet van een jonge chimpansee uit de verzameling van de Amsterdamse anatoom Lodewijk Bolk. Bolk was erg geïnteresseerd geraakt in de evolutie van de mens. Hoe was de mens uit een aapachtige voorouder ontstaan? Bolk vergeleek schedels, skeletten en preparaten van mens en apen en kwam tot de opvallende constatering dat het menselijke lichaam, vooral de schedelbouw, veel meer overeenkwam met dat van jonge mensapen dan dat van volwassen mensapen. Bolk concludeerde dat de mens moest zijn ontstaan uit een voorouder die wat betreft zijn lichaamsbouw kind was gebleven, maar zich wel kon voortplanten. In Bolk's woorden: "de mens is een geslachtsrijp geworden apenfoetus". (collectie Bolk 1925)
29. Piltdown. Gipsafgietsel van de piltdownschedel, een van de grootste wetenschappelijke fraudezaken uit de geschiedenis. De fossiele resten van de schedel, een stuk schedeldak en een halve onderkaak, werden in 1910 in een groeve in het Engelse Piltdown gevonden. De vondst werd ogenblikkelijk bestempeld als ‘the missing link’ in de evolutie van de mens. Er werden direct gipsreconstructies van de gehele schedel gemaakt en deze werden over de hele wetenschappelijke wereld verspreid. Museum Vrolik kocht er in 1924 ook een. Hoewel er al getwijfeld werd over de echtheid, werd de fraude pas in 1953 daadwerkelijk ontmaskerd: de schedelbotten bleken afkomstig te zijn van een middeleeuwer en de kaak van een orang-oetan. (collectie Bolk 1924)
30. ‘Vivat Oranien’. Tatoeages op sterk water zijn eerder een tijdsdocument dan een anatomisch preparaat. Vooral als de tatoeage jaartallen of teksten bevat. Een tatoeage met "Atjeh 1873-74" verwijst naar de Atjeh-oorlog. De eigenaar heeft waarschijnlijk in die oorlog gediend en beleefde in Atjeh mogelijk een liefde (de donkerharige dame met de hibiscus). 50 jaar na het zetten van de tatoeage overleed hij. De tatoeage "vivat oranien" met de sinaasappelboom stamt in ieder geval uit het eerste kwart van de 19eeeuw. Hij verwijst mogelijk naar de jaren rond 1813 toen met de komst van Willem I Nederland een soeverein koninkrijk werd, of naar het einde van de 18e en begin 19e eeuw, de Bataafse republiek en de Franse tijd, toen er in Nederland een strijd woedde tussen patriotten (die voor de republiek waren) en Oranjegezinden. (collectie Vrolik en collectie Bolk, 1924)