239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Ik geloof dat de essentie van het leven zich openbaart in sporen, in alle onvolmaaktheden, de gebroken stukken, de gebruikssporen die wij achterlaten op voorwerpen en oppervlaktes; meer dan in de successen die we in het leven tegenkomen. Maar wat is de essentie van een spoor (als er zoiets bestaat?)

Voor mij verklaart Roland Barthes dit door het beschrijven van de essentie van een broek: “Wat is de essentie van een broek (als er zoiets bestaat)? Het is zeker niet dat frisse, platgestreken object die je in het rek van het warenhuis vindt; het is eerder dat hoopje stof dat onachtzaam is achtergelaten waar de jongen ze uittrok, onzorgvuldig, lui, onverschillig. Er bestaat een relatie tussen de essentie van een object en zijn vernietiging: niet zozeer wat er achterblijft nadat het is verbruikt, maar wat er wordt weggeworpen als zijnde van geen enkele nut.” [1]

gerlach en koop, Opschuiven

De leegte verschijnt als een openbaring, als een verassing, het verbaast, het laat je verder door je eigen verbeelding drijven. De leegte verschijnt na het verloop van tijd, door de ophoping van stof op een oppervlakte waar een ding of object hangt, staat, of ligt. Pas wanneer het ding wordt verwijderd, verschijnt de spoor. Meestal wordt het niet met opzet gemaakt omdat het vanzelf verschijnt op de plekken waar je schilderijen, klokken, en planken hangt; waar meubilair geplaatst wordt, enzovoorts. Hoe meer tijd, stof, en licht de oppervlakte in kleur en verschijning aantast, hoe maar de spoor zich openbaart.

Wolfram Scheible

De leegte heeft het vermogen te verassen omdat het pas te zien is wanneer een object wordt verwijderd, een actie dat de persoon het idee kan geven dat hij of zij iets in hun huiselijke ruimte heeft ontdekt wat eerder bedekt gebleven bleef. Het is de onthulling van een letterlijk niets, een deel van de oppervlakte wat, doordat het bedekt bleef, niet door de laag stof omhult is zoals de rest van de oppervlakte.

De diefstal van Leonardo Da Vinci’s Mona Lisa trok een enorme menigte uit heel Europa om de plek en de leegte te aanschouwen achtergelaten door het gestolen schilderij, en dus niet het object zelf—die was immers gestolen.[2] En dus werd de status van het schilderij verder omhoog gedreven. Maar waarin ligt de kracht, de drijvende kracht om deze plek te willen bezoeken, enkel om de leegte te kunnen zien? Hier wordt de leegte de hoofdspeler in het verhaal, maar alleen omdat er ooit een schilderij hing met een bepaalde status. Met het voorbeeld van de Mona Lisa is het overduidelijk de status van het schilderij en de herinnering aan het beeld dat status aan de leegte verleent.

Wolfram Scheible

De spetter is een vreugdevolle spoor, als confetti op een oppervlakte. Meestal toont het zich in de vorm van kleine druppels, oftewel kleine puntjes op de oppervlakte. Soms verzamelen ze zich rond een grote centrale vlek. Soms lijken de spetters op sterren met een dikkere middendeel waaruit dunnen lijnen vertrekken en naar buiten rekken. Ze bestaan door het gooien van een fles wijn op de grond: het meeste vloeistof zal neerkomen waar de fles de grond raakt, maar rond dit centrale punt stuiteren kleine druppels op en vallen ze steeds verder van het middenpunt, of raken een andere oppervlakte zoals een tafelpoot of een muur. Het heeft iets weg van het spel met water, het plezier. Ook is het vreugdevol omdat het een oogwenk beschrijft, een moment dat niet langer dan een seconde duurt.

De waterval, die alleen aan de bodem spettert, is pure energie: het botsen van het water aan de oppervlakte, de ongecontroleerde manier waarop de druppels door de lucht schieten en landen totdat ze één worden met het vlakke water. Deze zelfde energie wordt gevisualiseerd in de spoor van de spetter, maar dan gefixeerd op de grond. Zoals in fotografie, waarin een moment in de tijd wordt bevroren, de dood van het object, het onbewegelijke beeld waarvan alle energie is ontnomen, zo is ook de spetter een unieke gebeurtenis.

De veeg is de aanraking. Het onderscheidt zich door zijn lichamelijkheid. In essentie is de veeg iets wat je met je vinger, hand, elleboog, of ander lichaamsdeel zou maken in combinatie met een medium waardoor de spoor tevoorschijn komt. Dit medium kan bestaan uit poeder, of iets vettigs, of een andere substantie dat op de oppervlakte ligt.

Vegen worden gemaakt door mensen, mensen met vieze handen, of vieze werkkleding die op de grond valt. Altijd is de veeg een menselijk iets, het resultaat van een gerichte actie, zoals de vegen die je op deuren vind: op een bepaald punt in de buurt van de rand van hun oppervlakte, op een hoogte tussen circa een en anderhalf meter van de grond.

Een spoor zonder geschiedenis bestaat niet. Het vertelt je dat er iets is gebeurt voordat je het spoor met eigen ogen ziet. Een spoor kan je vertellen wat er op een oppervlakte geweest is, of hoe lang de oppervlakte heeft bestaan. Een spoor kan de binnenste lagen van een oppervlakte zichtbaar maken, of de meest gebruikte plekken van een kamer onthullen. Een spoor kan in een ogenblik ontstaan, zoals een koffievlek, of er kunnen jaren over gaan, zoals in het uitzetten van een houten deur. De spoor toont de tijd zelf.


[1]Barthes, Roland. The responsibility of forms, pagina 158, University of California Press, 1991

[2] Leader, Darian. Stealing the Mona Lisa – What art stops us from seeing, Faber & Faber, London, 2002. Voor Leader is dit moment het beginpunt voor onze fascinatie voor lege galerieruimtes en de reden waarom we naar kunst willen kijken.

Op een dag besloot iemand dat er een einde moest komen aan de vele vragen waar niemand een antwoord op wist. Die persoon opende een kantoor waar je naar binnen kunt stappen, zoals je dat ook doet bij een gemeentehuis of postkantoor. Je trekt een nummertje en zodra je aan de beurt bent, loop je naar de balie en stel je aan de medewerker je meest prangende vraag. Vervolgens loop je met een antwoord voldaan de deur weer uit.

Ik wou dat het bestond. Alleen zou ik niet weten welke vraag ik het eerste zou moeten stellen, want ik heb er zoveel: Waar blijft het licht als ik het uitdoe? Wat was er voor de oerknal? Waar is het einde van het heelal? Bestaat God? Wat is oneindigheid? Bestaan onzichtbare dingen? Daar komt bij dat de kans groot is dat het antwoord dat ik dan krijg, weer nieuwe vragen oproept.

Ik sta in Berlijn voor de deur van het instituut voor 'onbeantwoordbare vragen en onoplosbare problemen.' Het gebouw staat op een hoek en is opgetrokken uit wit zandsteen met hoge spiegelende ramen in metalen kozijnen. Boven de voordeur staat in roze letters: 'Denkerei'. Op het eerste gezicht lijkt dit meer op een bankkantoor of een sjiek, maar gedateerd hotel. Links en rechts van de deur zijn de ramen beplakt met zinnen, zoals:

·Denker in dienst

·Instituut voor theoretische kunst, universele poezie en vooruitzichten

·Algemeen secretariaat van de juistheid en van de ziel


Bij de Denkerei is iedereen welkom om naar binnen te stappen en zijn of haar vraag te stellen aan de aanwezige medewerker. Ik stel me voor dat deze medewerker dan uit een grote kluis een dik boek tevoorschijn haalt, het doorbladert en dan het antwoord met de vinger onder de regel aan mij opleest. Maar nee, zo werkt het niet. De Denkerei is geen orakel, geen magazijn van antwoorden. Hier wordt door wetenschappers, kunstenaars, politici en schrijvers nagedacht, geformuleerd en gediscussieerd.

Ik probeer de voordeur te openen. Eerst komt deze niet in beweging. Pas als ik me schrap zet en met mijn hele gewicht tegen de deur leun, gaat hij open. Ik stap naar binnen. De deur valt achter me dicht. Straatgeluiden liggen ver achter me. Is er een verband tussen de zwaarte van een deur en de gewichtigheid van een plek?

Ik sta in een grote ruimte op een parketvloer die zich glimmend uitstrekt over de gehele diepte van het pand. Witte, gladgestucte muren, een smalle tafel met een bombastisch bloemstuk, stoelen op een rij gericht op een leeg podium, maar ook een zithoek en een bar waarboven lampen hangen voorzien van het logo van de Denkerei die een zachtrood licht verspreiden. Aan de muur hangen kunstwerken: beschilderde panelen met daarop een intrigerend spel van perspectiefswisselingen. Deze ruimte is een kruising tussen een wachtkamer, galerie en hotellobby.

Aan tafel zit een man met een stapel kranten voor zich. Zijn gezicht herken ik direct van de presentaties die ik op Youtube heb bekeken. Het is Bazon Brock: kunstenaar, dramaturg, hoogleraar esthetiek en oprichter van de Denkerei. Hij hield lezingen terwijl hij op zijn hoofd stond en woonde een tijdje in een vitrine,las ik op Wikipedia, maar gelukkig zit hij nu gewoon op een stoel aan een tafel.

'Iedereen kan hier binnenlopen en een vraag stellen,' vertelt Brock. Als de vraag genoeg stof tot nadenken geeft, wordt er in de Denkerei een symposium aan gewijd. Denkers uit verschilende disciplines, zoals biologie, geologie, filosofie en geneeskunde, maar ook uit de literatuur en kunst, buigen zich over de vraag en verbinden kennis uit de verschillende disciplines. Daarnaast wordt ook het denken zelf aangescherpt. 'Dichters leren wetenschappers denken en wetenschappers leren dichters hoe ze vragen moeten stellen,' volgens Brock. Dit leidt niet tot kant-en-klare antwoorden; de onbeantwoordbare vraag blijft, ook nadat er een symposium aan gewijd is, een onbeantwoordbare vraag. Het gaat bij de Denkerei niet om het vinden van een antwoord, een quick fix of oplossing. Het denken zelf staat centraal, en dat denken is niet zo gemakkelijk als het lijkt. 'Leren om goede vragen te stellen is essentieel,' zegt Brock. Je moet weten weten welke vragen je stelt en hoe je deze formuleert. Op school leren we dat niet. In plaats daarvan leren we antwoorden te produceren waardoor wij niet meer weten wat de vraag eigenlijk was die eraan voorafging.

De Denkerei deelt dus geen antwoorden uit en plakt geen pleisters op piekerende breinen. Er gaat geen geruststelling van uit, zoals het effect soms als je met een kwaal de dokter bezoekt: al ben je nog steeds ziek of heb je pijn wanneer je de spreekkamer verlaat, je voelt je toch al een stuk beter als je denkt aan het onleesbare recept in je tas. Een formule voor verlossing van je ziekte of pijn, als een antwoord op een vraag zodat je niet verder hoeft te denken.

Daar is bij de Denkerei geen sprake van. Nadat ik twintig minuten de tijd kreeg om vragen te stellen aan Bazon Brock zal ik deze plek verlaten met evenzoveel nieuwe vragen.

'Als je een goede vraag kunt stellen, dan begrijp je dat een antwoord ook een vraag is. Een antwoord is een vraag in een andere hoedanigheid.' Nadat Brock me dit gezegd heeft begeleidt hij me naar de deur. Door het raam zie ik dat het regent terwijl de zon schijnt.

Misschien bestaan er wel vragen ómdat er antwoorden bestaan.

Het bezoek van Dorien de Wit aan de Denkerei in Berlijn maakt deel uit van haar onderzoek naar het dichter bijeen brengen van kunst, wetenschap en maatschappij. Dit onderzoek wordt mogelijk gemaakt door een Ontwikkelbudget van het Amsterdams Fonds voor de Kunst.

Sinds ik begonnen ben aan het project The Neighbours (2006) ben ik voor elk geluid gevoeliger geworden.

Op een gegeven moment kon ik niet meer normaal werken omdat ik steeds verstoord werd door het geluid van de bovenburen. Maar tegelijkertijd kon ik het niet uitstaan dat ik mezelf gek liet maken door zoiets triviaals. Lang heb ik geprobeerd het geluid te negeren, maar het drong binnen aan de randen van mijn bewustzijn als gezoem, als het getik van een druppende kraan. Ik was verbaasd toen ik besefte dat dit naar het maken van een werk kon leiden. Juist omdat het zo triviaal is. Juist omdat het aan de rand van mijn bewuste ervaring zweeft.

Hoe meer ik mij bezighield met mijn buren, hoe meer andere geluiden me begonnen op te vallen. Mijn oren zijn gevoeliger geworden voor detail sinds ik zelfs op de meest subtiele geluiden van de buren let. Ook als ik bij iemand op bezoek ben hoor ik meer. Het is verbazingwekkend hoe vaak je iemand in het huis van buren kan horen hoesten.


Dit geld nog meer voor het horen van mijn eigen bovenburen. Mijn thuis is veranderd in de zes maanden dat zij hier wonen. Ze hebben mijn ruimte overgenomen. Gek werd ik van irritatie terwijl ik wakker in bed lag. Dus besloot ik de rollen om te draaien door hun geluid als begin voor dit project te gebruiken. Ironisch genoeg mis ik ze nu als ik ze eventjes niet hoor en ben ik blij met elk nieuw geluid die ze maken. Als ik ze beluister heb ik het gevoel ergens mee bezig te zijn, iets acuut en spannend. Toen ze de vloer isoleerde met een nieuwe ondervloer was ik kapot. Ik denk tenminste dat het nieuw is, hier kan ik niet zeker van zijn omdat ik ze heb gehoord maar nooit heb ontmoet.

Zonder dat ik het doorhad werkte mijn bewustzijn van de bovenburen door tot mijn dagelijkse routine, zodat ik op een vrijdagavond besefte dat ik wachtte op het geluid van het vallen van hun schoenen naast hun bed. Ik wist precies hoe de val zou klinken. Ik wist dat dit gevolgd zou worden door het droevige gezoem van de satellietschotel boven. Ik was, besefte ik, constant met ze bezig: deze mensen die ik ooit vluchtig over de telefoon gesproken heb, maar nooit echt heb ontmoet. Toch ken ik hun slaapkamerrituelen tot de meeste intieme akoestische detail.

Ik probeer ze voor me te zien maar het beeld blijft vaag. In mijn voorstelling zijn ze het type dat naar de plaatselijke sportschool gaat (op de hoek,) en zijn ze op een of ander manier opgeblazen, alsof ze voorzichtig tot kritieke punt zijn opgepompt. Maar waar baseer ik dit eigenlijk op? Het is niet hun fysieke aanwezigheid die mij wakker houdt. Het is de ruimte die zij innemen door hun geluiden waardoor ik altijd bewust ben van hen.

Omdat ik mijn buren kan horen hebben zij mijn ruimte geïnfiltreerd: niet met hun lichamen maar met hun geluid. Ze vestoren de plek die mij thuis is—waar ik als enige kan doen wat ik wil.

De stilte van mijn thuis is mijn thuis. Mijn persoonlijke, privé ruimte. Maar wat is stilte eigenlijk? Het is hier nooit echt stil. Je hoort vogels, het gezoem van de koelkast, de auto’s die langsrijden. Maar dit zijn de achtergrondgeluiden van mijn huis waar ik aan gewend ben.

Het idee van een achtergrondgeluid heeft sowieso iets ruimtelijks. Als een soort omgeving, een eigen kamer die je altijd—als het stil is—overal mee naar toe kan nemen. Sommige mensen hebben dit juist als er heel veel geluid is, dit is hun ‘achtergrond’ en voelen zich ongemakkelijk als het er niet is. Onverwachte geluiden verkondingen dat deze ruimte niet bestaat, vooral als je niet aan deze geluiden kan ontsnappen, of er niets aan kan doen. Een druppelende kraan is minder frustrerend omdat ik weet dat ik hem dicht kan draaien. Maar aan het geluid van de buren kan ik niets doen. Het enige wat ik kan doen is er aan wennen, of ze bellen (en het geluid van de telefoon boven af horen gaan), of misschien mijn eigen muziek heel hard aanzetten, wat tijdelijk een soort van voldoening geeft.

Er gebeurt iets vreemds als de buren ineens stil zijn. Ik word gek van de stilte. Het laat me denken aan een verhaal die ik gelezen heb over een man die elke avond voor het slapen gaan kon horen hoe de bovenbuurman zijn schoenen een voor een uittrok. Op een avond wordt de bovenbuurman er ineens van bewust dat dit geluid best asociaal zou kunnen zijn. Ineens voelt hij zich intens schuldig. Met de precisie van een maanlanding plaatst hij zijn rechter schoen naast de ander. Na een kwartier schrikt hij wakker. Hij hoort een stem schreeuwen : “Mijn god! Trek de andere schoen uit zodat ik eindelijk kan slapen!”

Inmiddels ben ik zo gewend geraakt aan de routines van mijn bovenburen dat ze bijna onderdeel zijn geworden van mijn achtergrond geluid en, inderdaad, merk ik het als hun geluid ontbreekt.

December jongstleden was ik weer in Düsseldorf voor mijn jaarlijkse bezoekje aan de kunstenaar waar ik ruim 20 jaar geleden mijn scriptie over schreef.

Begin jaren 90 ontdekte ik, via een artikel in kunsttijdschrift Metropolis M en een stage bij Museum Boijmans van Beuningen, het werk van een relatief onbekende Duitse kunstenaar. Hij maakte grijze, kartonnen boekjes met series wat groezelige zwart-wit foto’s van vliegtuigjes in de lucht, vrouwenknieën en zwemmers die baantjes trokken in een zwembad.
Bij het Boijmans werd ik gestimuleerd om nader onderzoek te doen naar deze, in mijn ogen, wat schimmige kunstenaar. Interessant en ook avontuurlijk! Nadat ik steeds enthousiaster werd en ook ontdekte dat er erg weinig geschreven was over deze man stapte ik enerzijds welgemoed en anderzijds met lood in de schoenen naar mijn scriptiebegeleider om hem van de onderwerpskeuze voor mijn scriptie op de hoogte te stellen. Hij suggereerde me om de Duitse kunstenaar in levende lijve te treffen voor een goed gesprek over zijn werk. Oeps! Zo vanzelfsprekend was het niet voor een student Kunstgeschiedenis om een levende kunstenaar te treffen. Maar het was de enige mogelijkheid om veel informatie te vergaren en ik had ook wel zin in avontuur. Na een paar dagen dralen nam ik de telefoon en belde de kunstenaar op voor een afspraak. Niet gespeend van enig romantisch gedachtegoed omtrent ‘’het wezen van de kunstenaar’’ was ik verbaasd hoe snel hij instemde met een bezoek van een totaal onbekende student uit Groningen (als het nu nog Amsterdam was). Ik toog naar Düsseldorf, bandrecordertje in mijn tas, en belde bedeesd aan bij een fraai appartementengebouw uit het begin van de 20e eeuw. Wederom verbazing! De man stond minstens zo onwennig tegenover mij als ik tegenover hem. Hij rond de vijftig, ik ergens in de twintig. Hij vroeg zich af wat een student Kunstgeschiedenis uit Die Niederlande in godsnaam bij hem te zoeken had. Ook vertelde hij me dat hij eigenlijk niet van woorden hield en dat hij niets te zeggen had over zijn, inderdaad, uitgesproken beeldende werk. Ja, daar zit je dan samen in een werkkamer aan een groot bureau waarop ook allerlei mappen vol afbeeldingen lagen! Uit verlegenheid pakte ik maar mijn zelfgesmeerde boterhammen en begon deze op te peuzelen. Achteraf bleek dit het magische moment waarop de kunstenaar er in begon te geloven dat deze student best eens een heel goed verhaal over hem zou kunnen schrijven. In een latere brief liet hij mij weten dat het meebrengen van eigen boterhammen hem en mij op een zelfde golflengte had gebracht.

de kunstenaar

De scriptie werd geschreven en goed beoordeeld door zowel universiteit als kunstenaar. En inderdaad, afgelopen december zocht ik hem voor de zoveelste maal op. Hij, inmiddels een stuk beroemder dan destijds. Ik, na wat omzwervingen in de kunstwereld als leraar aan de kunstacademie in Groningen. Deze kunstenaar (nu begin 70) heeft inmiddels een prestigieuze kunstprijs voor, let wel, jonge kunstenaars gewonnen (het werk had volgens de jury een uiterst frisse uitstraling). Ook had hij afgelopen jaar een grote overzichtsexpositie in Hamburg.

Shadow Play (2002-2012)

En verdomd: de laatste keer dat ik hem bezocht voelde ik weer die spanning van twintig jaar geleden toen ik voor de eerste maal naar hem toe ging. Een inmiddels beroemde kunstenaar die een afspraak heeft met iemand die in een vroeg stadium een scriptie over hem schreef. Heeft dat bestaansrecht? Confronterend dat je als volwassen mens dan toch weer in oude gedachtepatronen schiet. Meteen na aankomst op zijn woonplek neemt hij me mee naar een cafetaria aan een Dusseldorfse winkelstraat en laat me weten dat de regelmaat van onze ontmoetingen hem dierbaar is. Ik heb al vaker met hem in dit café gezeten en hijzelf zit hier elke dag, leest wat en kijkt vooral naar het straatleven. Veel bijzonders en hoogdravends wordt er tijdens onze ontmoetingen niet gezegd en toch weet hij me bij elke ontmoeting enkele nieuwe perspectieven op de wereld om ons heen mee te geven. Hoe klein deze dan ook mogen zijn, ik verlaat elke keer onze afspraak met extra lucht in mijn longen. De vroegere Nederlandse curator Gosse Oosterhof heeft hem eens een ‘’professionele voyeur’’genoemd. En inderdaad weet deze man de alledaagse wereld met zijn beeldende en toch ook, ondanks zichzelf, verbale kaders even bijzonder te maken. Een grote gave, vind ik, en ik ben blij dat ik destijds die zelfgesmeerde boterham soldaat heb gemaakt. De naam van de kunstenaar is trouwens Hans Peter Feldmann.

Zie de documantaire op http://www.cobra.be

Hans-Peter Feldmann in de galerie en boekwinkel Wien Lukatsch

http://www.ingemarleenbooks.com/blog/wienlukatsch/

Hans-Hans-Peter Feldmann, Ursula + Hans-Peter.
Gardner