239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

K. Schippers (Amsterdam, 1936), pseudoniem van Gerard Stigter, is schrijver, dichter, essayist en kunstcriticus. Hij heeft een omvangrijk oeuvre op zijn naam staan, dat bestaat uit romans, poëzie, essays, verhalen & beschouwingen, en een enkel kinderboek. Al vroeg werd hij bekend door het literaire tijdschrift Barbarber, dat hij in 1958 samen met J. Bernlef en G. Brands oprichtte. Hij introduceerde de readymade als poëzievorm. Van het cultureel tijdschrift Hollands Diep, dat van 1975 tot 1977 bestond, was hij een van de oprichters en eerste redacteuren.

Voor zijn poëzie ontving hij in 1996 de P.C. Hooftprijs. Een jaar later kreeg hij de Pierre Bayle-Prijs voor zijn kunstkritieken. Zijn roman Poeder en wind (1996) werd genomineerd voor de Generale Bank Literatuurprijs; de roman Waar was je nou (2005) werd bekroond met de Libris Literatuur Prijs en groeide uit tot een bestseller.

Er bestaat een leger bus- en tramgekken, mensen die alles van bussen en trams weten. Dat is niet uitzonderlijk. De foto's die Robert E. Jowitt van zijn hobby maakte zijn dat wel, omdat hij er een extra onderwerp aan toevoegde: de vrouw. Ruim dertig jaar geleden besloot de Engelsman Robert E. Jowitt zich geheel te wijden aan de passie van zijn jeugd: bussen, trams en trolleybussen. Hij had geen zin meer om alleen in de vakantie naar zijn beminde vervoermiddelen te zoeken. Zijn liefde moest het hele jaar opgaan.

Voor een miniatuur als een Dinky Toy had hij geen belangstelling. Zo'n kinderlijke verzameling stak maar pover af bij de werkelijkheid Hij wilde elke bus in zijn natuurlijke omgeving, te midden van huizen, voorbijgangers en het verkeer.

Het lag het meest voor de hand dat hij ze ging fotograferen. Zo gebeurde het ook. Van Heidelberg tot Marseille, van Geneve tot Rotterdam, van München tot Lissabon, in heel Europa zag hij nog de meest uiteenlopende ouderwetse modellen in bedrijf. Een Carris met zijn gietijzeren deuren uit 1930, een Renault met gebogen open balkon uit 1935, een Daimler met zijn smalle motorkap uit 1950. Hij fotografeerde de bussen niet alleen maar maakte ook aantekeningen over hun uiterlijk en capaciteit. Het aantal zitplaatsen en staanplaatsen, een gewijzigde route of een lijn die een ander nummer had gekregen, niets ontsnapte aan zijn aandacht.

Jowitt werd een idiot savant van bus en tram. Daarin stond hij niet alleen. Hij wist heel goed dat hij nu tot een leger bus- en tramgekken hoorde. Sommige geestverwanten kennen zelfs een hele dienstregeling uit hun hoofd. Maar niemand legde zo'n grondige documentatie van de Europese gemeentelijke vervoersmiddelen vast.

Op de eerste foto's is de bus soms niet meer dan een vlek in de verte. Een andere keer zie je het glas en het metaal van heel dichtbij alsof de minnaar elke afstand wil overbruggen.In de meeste gevallen vormt de bus het hart van het stadsgezicht. Hoe klein of groot je het voertuig ook ziet, in het begin overheerst het de huizen, de gebouwen, het andere verkeer en de voorbijgangers.

De onderneming van Jowitt zou alleen maar buitenissig zijn geweest als het bij de bus was gebleven en zich binnen de voorstelling niet een ander beeld had ontwikkeld. Het maakt er eerst onopvallend deel van uit. Niemand zal er extra aandacht aan besteden. Misschien dat Jowitt het zelf niet eens zag. dan verliest het zijn argeloosheid om ten slotte gelijkwaardig aan de bus te worden. het komt tot uitdrukking in de titel van het laatste busboek dat de fotograaf samenstelde: The Girl in the Street or the Bedside Bus Book. Er is op de driehonderdvijftig voorstellingen van alles te zien: trottoirs, lantaarnpalen, winkelruiten, verkeersborden, plantsoenen, terrasstoelen, schaduwenregenplassen en andere oude bekenden van het stadsgezicht. Hoe de foto's ook steeds van elkaar verschillen, je ziet steeds een bus en een meisje of vrouw. Ze kan in de bus zitten of er een paar honderd meter van verwijderd zijn, ze loopt naar de bus toe of hij valt haar niet eens op.Ze neemt het grootse deel van de foto in beslag met de bus als stip of we zien alleen haar been dat achter de grote bus te voorschijn komt.

Jowitt wijkt niet van dit uitgangspunt af. Alleen met een bus en een vrouw heeft een stadsgezicht een reden tot bestaan. Die voorwaarden zijn zo uitzonderlijk dat de beschouwer een lachbui moet bedwingen. Waarom aanvaard iemand een plein of een straat pas als hij een volkomen willekeurige tegenstelling ziet.

Het antwoord van Jowitt is heel eenvoudig. Als hij in een vreemde stad een bus of een trambestudeerde keek hij ook vaak naar de meisjes die hem voorbijgingen. Het was niet meer dan logisch dat hij ook aan hen, net als de bus, een opvallende plaats gaf. Hoe moest Jowitt al die foto's in zijn boek rangschikken? Hij had het in chronologische volgorde kunnen doen. Een indeling naar steden of landen was ook mogelijk. Die twee volgordes vond hij te simpel. Hij wilde vooral de gewijzigde mode goed laten uitkomen. Daarom plaatse hij foto's uit verschillende tijdperken vlak naast elkaar.

Hij begint met het haar. kort, lang, paardenstraat, vlecht, henna, de kleinste krullen, punk en natuurlijk de hoed. dan is de kleding aan de beurt. Petticoat, minirok, lange rok en de individuele varianten. schoenen tassen, stuk voor stuk komen ze aan de beurt. In de beschrijving van het uiterlijk van de meisjes probeert hij net zo nauwkeurig te zijn als in de beschrijving van de bussen en de trams. Wat heeft Jowitt voor ogen gestaan? een grappige foto, dat spreekt vanzelf. Tegelijkertijd moet hij hebben gedacht dat met al die gegevens de voorstelling exact werd beschreven. Maar juist door de precisie ontworstelt het beeld zich aan zijn woorden.

Als het haar Jowitts leidraad is springen de schoenen in het oog. Bij de serie met de handtas als belangrijkste motief vraagt de rok om net zoveel aandacht. Als het om de mouwloze jurk gaat dwaalt de blik weer af naar de schoenen.En steeds staat of rijdt daar de bus die ook nog van een bouwjaar of andere bijzonderheden moet worden voorzien. het is Jowitt niet ontgaan dat zijn modellen voor de meest uiteenlopende categorieën in aanmerking komen. Bij een foto wordt niet vaak naar een andere foto verwezen, maar Jowitt schrijft 'zie ook handtas' of 'zie ook blote rug' als die twee duidelijk buiten een scherp gekozen onderwerp vallen.

The Girl in the Street is een boek om bij te grinniken. Het heeft veel weg van een parodie op een foto en haar interpretaties, al is het waarschijnlijk helemaal niet zo bedoeld.

Robert E. Jowitt: The Girl in the Street or the Bedside Bus Book, Peter Wooller, Transport Beaux Arts & Belles Lettres, Walford. Soms nog te vinden via het internet.

Deze tekst is gepubliceerd in het NRC Hnadelsbladvan 26-6-1992 en met toestemming van de auteur overgenomen.

Humphry Bogart and Lauren Bacall in To Have and Have Not (1945)
Shirley Mac Laine in Irma la Douce (1963)
Sharon Stone in Basic Instinct (1992)

Richard Klein, hoogleraar Frans in New York, kon niet zomaar stoppen met roken. Eerst wilde hij achter de veelvuldige oorzaken van zijn verslaving komen. In zijn boek 'Cigarettes are sublime' zoekt hij steun bij schrijvers en filmers en schrijft hij over de sigaret als verrukkelijk voorschot op de dood.

Het mooiste omhulsel van tabak is de handgeschreven brief.

In het begin van de eeuw zag de Franse schrijver Theophile Gautier op een van zijn reizen naar een Spaanse uithoek dat daar niet alleen de wild gekleurde pakjes, maar ook de sigaretten zelf met woorden in de meest uiteenlopende inktsoorten worden bedekt. Het door zoethout getinte papier moest uit hoogstpersoonlijke brieven zijn gesneden. Als Gautier elke sigaret afzonderlijk bekeek zag hij fragmenten van liefdesverklaringen, zakenruzies, biechtverhalen, smeekbedes, de tabak was in het leven zelf gerold.

De lezer steekt dit verhaal in brand. Hij ziet al die verknipte geschiedenissen krinkelend verdwijnen en hij denkt bij deze oersigaret aan Griekse beelden of de Boroboedoer of aan andere nu zo witte of grijze voorstellingen die eens fel gekleurd waren.

Dertig jaar nadat Gautier in die Spaanse uithoek de brieftabak ontdekt, staat Brassaï 's avonds laat achter een Rolleiflex op driepoot in de Rue St. Jacques te Parijs. Hij kijkt in de lens, maar het is niet bekend wat hij op dat ogenblik met dit toestel wil fotograferen. Niet ver van hem af moet een andere camera staan die de fotograaf bij z'n werk in deze sombere staat betrapt.

Er bungelt een sigaret uit z'n mond, lang, buitengewoon dik en erg wit in die duisternis. Niets bijzonders zou je zeggen, maar Brassaï heeft de foto van een bijschrift voorzien die van de sigaret de hoofdrolspeler maakt.

'Een Gauloise voor een bepaald licht, een Boyard als het donker is' zegt hij, maar hij laat het aan ons over welke sigrate het is geweest.

Nu het zo donker is vermoedelijk een Boyard. Die brandde met een doorsnede van 10,5 millimeter langer dan de Gauloise van 8,7 millimeter. Voor Brassaï was de sigaret niet alleen een genotsmiddel, maar hij gebruikt hem ook als klok om de belichtingstijd voor een bepaalde opname te meten.

Vier jaar voordat Brassaï daar stond te roken schreef Erich Maria Remarque dat wanneer er op het slagveld sigaren en sigaretten werden uitgedeeld het uur van de aanval nabij is. Als de rook naar de longen werd gezogen vermindert de angst om te sterven. De nicotine komt in het bloed, de polsslag gaat sneller, de druk op de slagaderen wordt groter. Elke roker voelt dat er met iedere nieuwe sigaret iets in hem verandert. Hij geniet wel, maar is zich tegelijkertijd bewust van een gevaar dat hij ontkent, al laat hij het zelf tot zijn lichaam toe.

Juist dat zou het nut van roken in een oorlog zijn. De angst van een soldaat is onbestemd, omdat de plaats van een dreiging voorlopig nog niet niet nauwkeurig kan worden aangegeven. Hij steekt een sigaret op en nu wordt het gebied om hem heen getemperd tot zijn hand, tot zijn lippen, zijn mond, zijn longen. Vergelijk het met een ruimteschuwe man, hij rent een brede nog lange brug over, in de palm van zijn hand drukt hij een naald en door die pijn krimpt zijn omgeving tot één punt in zijn huid, hij is al aan de overkant.

De in woorden gehuld tabak, de Boyard als tijdmeter, de shag en het vloeipapier die de vijand verdoezelen, het zijn slechts enkele willekeurige beelden uit Cigarettes are sublime van Richard Klein. Het boek doet denken aan allemaal verschillende getinten stukjes papier die tot een bal zijn samengeperst. Hoe je die ook wentelt, geen kleur krijgt de voorkeur, het wemelt van de verhalen, bekentenissen en bespiegelingen die de sigaret aan z'n vaste doem proberen te onttrekken.

Kleins boek is een paradoxale logzang op de sigaret: toen hij het af had, stopt hij, de dichter van de nicotine, werkelijk met roken, misschien wel voorgoed. Niet omdat hij klachten of omdat hij het eens was met de campagne van jet Amerikaanse ministerie van volksgezondheid om het roken op zo veel mogelijk openbare plekken te verbieden. Klein vindt een land dat waarschuwingen op pakjes en in advertenties voorschrijft en tegelijkertijd tabaksplanters subsideert bijzonder huichelachtig; in 1992 bedroeg de tabaksexport van de Verenigde Staten 3,7 miljard dollar.

Richard Klein doceert Frans aan de universiteit van Cornell in Ithaca, New York. Zijn leeftijd noemt hij niet, maar hij is vermoedelijk iets over de vijfitg, 'dichter bij het einde van mijn loopbaan dan aan het begin'. Cigarettes are sublime is zijn erste en vermoedelijk ook zijn laatste boek. Hij schreef het omdat hij niet zomaar wilde stoppen. Als hij het roken opgaf moest hij eerst achter de veelvuldige oorzaken van zijn verslaving komen.

De eeuwige laatste sigaret die de held in Bekentenissen van Zeno tot zijn dood uitstelt ontmoedigde Klein niet. Bij het lezen van Italo Svevo's ontleding van de drogreden en de zelfmisleiding kwam hij er voor het eerst achter dat roken niet alleen schadelijk is, maar ook een bezinning mag worden genoemd, een choreografie die de vingers altijd weer speels verleidt.

Zeno werd voor KLein een dandy die het dagelijkse gevecht met rook verkiest boven de belachelijke vraagstukken van de maatschappij. In diens voetsporen besloot de hoogleraar Frans de sigaret tot hoofdonderwerp van een boek te maken. Hij koos niet voor een verhaal of een roman, maar voor de beschouwing en zocht naar beelden die laten zien hoe diep de sigaret in het bestaan is verankerd.

Kijk, 1874, de eerste sigaretten op het toneel worden opgestoken in de opera Carmen van Michael Curtiz uit 1942, de verkapte verzelfsfilm die president Roosevelt de kant van de geallieerden deed kiezen en waarin op Ingrid Bergman na iedereen uit vrije wilt rookt. Daarom wordt hij in Amerika binnenkort misschien niet meer gedraaid. De held Victor Laszlo, gespeeld door Paul Henreid, houdt z'n hand met sigaret steeds als een scherm half voor zijn gezicht, als heeft hij, volgens Klein, op elk ogenblik een geheim te verbergen.

Klein beschrijft zijn persoonlijke worsteling om van het roken af te komen niet letterlijk. Toch ontleent het boek aan het dilemma zijn kracht. Het doorgaan of stoppen, dit zalde laatste zijn, ach, waarom niet nog een voorlaatste anders kan het ook nog morgen, volgende week, het nieuwe jaar, die half verborgen repeteertwijfel van iemand die er hoe dan ook mee wil ophouden stuwt alle beelden.

Cigarettes are sublime is een drama in de vorm van een beschouwing: Carmen, Casablanca, L'etre et le néant, hoe vernuftig KLein die werkstukken ook ontleedt, ze staan in de eerste plaats voors het onweerstaanbare plezier dat hij in roken heeft.

Instemmend citeert hij Théodore de Banville, die de sigaret de veeleisendste van zijn minaressen vond, buiten zichzelf staat ze geen andere geliefde toe, de passie is volkomen, allesomvattend, en wild. Maar even verder, misschien als hij er ineens weer aan denkt dat hij wil stoppen, noemt Klein het roken de verdorven betovering door wat gewaagd, verdacht en schaamtevol is.

Juist dat gevaar, schrijft Klein, maakt een sigaret zo verleidelijk, een berglandschap is het mooist als het vanaf een richel boven een ravijn kan worden bekeken. Hij vermoedt dat het beste werk van de door hem als getuigen opgeroepen kunstenaars niet zou bestaan als ze het roken hadden opgegeven. Zijn argumenten zijn volslagen romantisch. Elke trek van een sigaret is een verruwkkelijk voorshot op de dood. Het leven krijgt zijn waarde door de risico's die het wellicht verkorten. In die tweespraak met zichzelf over tabak zoekt hij steeds zijn toevlucht in de lyriek, beschrijft hij hoe een obert in Casablanca twee glazen brengt met champagne. Een soldaat inhaleert diep, blaast de rook uit en een paar ogenblikken, vlak voor de soldaat en z´n geliefde de champagne aannemen, is het doek geheel gevuld met een schitterende wolk van het fijnste grijs, pal boven het kristal, de glazan roken nu zelf en vangen al het licht van het café.

Klein noemt deze korte gebeurtenis een epifanie en dat is Een zegevierend moment. Van die momenten wemelt het in Cigarettes are sublime. Klein ontsluit het gebied van de geringe bewegingen die altijd weer met een sigaret worden gemaakt en die anders onbesproken blijven. Hij zegt dat roken doorgaans als niets doen wordt beschouwd. Een sigaret uit een pakje tikken, die tussen de lippen schuiven, vuur nemen, de rook die naar binnen zuigen en weer uitblazen, niemand vindt dat uitgesproken gebeurtenissen, te verwaarlozen gebaren zijn het die een werkelijk voorval mogen begeleiden.

Klein denkt er anders over. Met elke nieuwe sigaret is het of de roker, luxueus onverschillig, een aantal tijdstippen op de klik heeft buitgemaakt, al draait die gewoon door. Noem het anders een verdubbeling van de tijd. Het werk of wat er anders ook moet worden uitgevoerd gaat voort, maar daarnaast, in een stipte samenwerking van tabak, vuur, rook, as, hand, longen, mond, adem, worden enkele verhaalloze minuten verhevigd die door niets aangetast kunnen worden.

De film To Catch a Thief uit 1955, een van Alfred Hitchcocks vluchtige komedies, wordt in het boek niet genoemd. Toch komt daar een scène in voor die Cigarettes are sublime samenvat en die, nu tabak zo verdacht is, tegenwoordig niet meer zou worden gedraaid.

De actrices Jessie Royce Landis en Grace Kelly spelen de rol van een rijke moeder en dochter die aan de Rivièra met gentleman-inbreker Gary Grant in een misdaadgeschiedenis verwikkeld zijn geraakt. De twee vrouwen zitten aan het ontbijt in een kamer van een bijna te chic hotel.

Landis is aan het woord. Ze steekt vlak boven de toast en een paar gebakken eieren een filtersigaret op en geeft in een opgeworden monoloog haar versie van de laatste gebeurtenissen. Om haar woorden kracht bij te zetten gebaart ze met haar handen door de sluierende rookwolken die in Cigarettes are sublime het evenbeeld van gedachten worden genoemd.

Als ze zwijgt laat ze de sigaret recht omlaag wijzen en steekt hem dan kordaat in een onaangeraakte dooier. Het is de punt achter de laatste zin. Het vuur dooft sissend in het brekende geel van het vruchtbeginsel.

Richard Klein: Cigarettes are sublime. Uitg. Duke University Press.