239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

De kunstwereld is dol op vele “-ismes”: ze klinken immers deftig, hedendaags, intelligent en eloquent....

Bovenal is een “-isme” een tijdelijke aanduiding van een aaneenschakeling ideeën, geschikt voor een specifieke plaats in de tijd en ruimte. De “-ismes” zijn een beschermende mantel geworden waarmee de werkers binnen de kunstwereld zich wapenen tijdens het vervullen van hun missie. Met een “-isme” onder de arm tonen ze een zogenaamd begrip van een hedendaags moment, ongeacht of dit inzicht waar is.

Toch bestaat er een “-isme” die compleet ongevoelig lijkt te zijn voor trends, hype, de markt, maar toch uitermate contextueel en oprecht is, een die eist dat alle beschermende kleding wordt afgedaan: heroïsme. Hoewel dit woord ouderwets en verouderd, ja, zelfs archaïsch klinkt; de kunstenaarspraktijk en het heroïsche blijven uitstekende bedgenoten ondanks het feit dat deze voor de hand liggende combinatie inmiddels in vergetelheid is geraakt. Heroïsme, in deze zin, is op geen enkel moment te verwarren met ego, zelfingenomen politiek correctheid, of misplaatste didactische sentimenten. Hebben we inmiddels niet genoeg van kletspraatjes over normen en waarden vanuit een belerende en paternalistische staat, en van de maatschappelijke druk om op een of andere manier te presteren?

Wat hebben we nog aan postmodernistische verhalen, vol met larger-than-life helden? (nee, alsjeblieft!) Hebben wij niet al de ene na de andere kunstbeweging, biënnale na biënnale, de volgende grote theoretische wending na de ander, en de zoveelste “radicale” visioen van de allernieuwste stercurator uitgekraamd? Niets van dit alles heeft te maken met heroïsme. Maar wat houdt deze notie dan in, dat ons een bepaalde waarde uit onze hachelijke arbeid verschaft, wat niet uit te drukken is in hoe wij de voorwaarden onderhandelen van het sociaalartistiek contract in monetaire voorwaarden. Is het in een tijdperk van hoogkapitalistisch consumptie mogelijk dat er een kunstzinnig heroïsme bestaat dat weigert mee te doen aan de smaak-van-de-dag verwachtingen? Een die betekenis schept uit noodzaak, en niet uit deeisen van de markt of van beleid? (ja, dat is er!)

Heroïsme verkrijg je niet door het bespelen van de markt tot je vingers bloeden, of middels concepten die een klein beetje erkenning en een paar vierkante meter in de galerie opleveren totdat ze zijn opgedroogd. Ook zul je het niet krijgen door een felbegeerde dankbetuiging in een te dure catalogus. Heroïsme komt vaak ongezien en is bescheiden, omdat het tegen de stroom van onze geconditioneerde en beperkte visie in gaat. De moed om tegen de stroom in te lezen, te creëren en te denken geeft bloed en leven aan de intellectuele en artistieke praktijk. Het lijkt er op dat wij dit inzicht hebben verloren in het wazige dolhof van de “-ismes”. Dus zeg het zachte en zeg het teder: “er is geen –isme in heroïsme”.

Als je, om welke reden dan ook, iets wilt onderzoeken, waarvan je vreest dat je baas jou dat niet zal toestaan, dan kun je hem dat gewoon vragen. Maar als je baas er tegen blijkt wordt het natuurlijk extra lastig om het toch te bestuderen. Edoch, daar zijn geslaagde voorbeelden van.

De Compact Disc, die nu CD heet, was in 1979 het resultaat van clandestien onderzoek van medewerkers van het Philips Nat Lab, die dat tegen de wil van hun baas deden. Het was een spin-off van de Laserdisc. De groep had toestemming gevraagd om te ontwikkelen wat inmiddels een DVD heet, maar niet gekregen. Om dit onderzoek toch te doen werd er toen heimelijk op het lab een kamer ingericht met een deur die op slot kon met het bordje VERBODEN TOEGANG: LEVENSGEVAAR! Clandestien werd er een prototype DVD uitgevogeld, die o zo geschikt bleek voor muziek. Deze ‘CD’ werd op de markt gebracht met de concurrent Sony. Uit deze CD ontstond de DVD.

Een ander voorbeeld van geslaagd clandestien onderzoek is wat nu Nescafé heet. Het werd ontwikkeld door een chemicus bij Nestlé in Zwitserland, die er zó lang over deed, dat hem uiteindelijk werd gevraagd ermee te stoppen. Hij veinsde toen te gaan stoppen, maar heimelijk ging hij gewoon door tot het uiteindelijk lukte. En natuurlijk werd hij toen niet ontslagen.

Clandestien onderzoek is al zo oud als de wereld. Da Vinci bijvoorbeeld deed secties op lijken in Italiaanse ziekenhuizen zonder ófficiële toestemming van prelaten, die het stilzwijgendwél gedoogden.

Op een lab, zowel universitair als industriëel, is het meeste onderzoek wit. Daarnaast is er grijs, zwart en clandestien onderzoek en de broodnodige osmose tussen deze verschillende soorten. Er bestaat zelfs laatjesonderzoek: onderzoek dat zwart (ongevraagd) was, of clandestien (verboden), en zóveel heeft opgeleverd dat het wordt gebruikt voor budget hunting, door te doen alsof het onderzoek niet werd verricht (de resultaten blijven in de la). Als de subsidie wordt verstrekt kan daar weer vrij en nieuw onderzoek mee gedaan worden, al gebeurt dat heimelijk. En de positieve resultaten van het laatjesonderzoek worden keurig op tijd naar de subsidiegever gestuurd, als tussen- en eindresultaat.

Het voordeel van laatjesonderzoek is dat het vrij onderzoek oplevert, het nadeel ervan is dat originele onderzoekers, die zich er niet aan bezondigen, op hun eventuele negatieve resultaten worden afgerekend en zo worden gemárginaliseerd in plaats van gefáciliteerd!

Related: Seks

In het Engels: personal research. Fleming schreef er voorbeeldig over: “De onderzoeker moet vrij zijn om een nieuwe ontdekking te volgen, waar deze hem ook mag brengen. Elke onderzoeker moet een zekere tijd voor zichzelf hebben, om zijn eigen ideeën te kunnen uitwerken zonder ze aan iemand te verantwoorden, tenzij hij dat wil. Gedenkwaardige dingen kunnen in iemands vrije tijd plaatsvinden. Dorst naar onmiddellijke resultaten is gewoon, maar zeer schadelijk. Echt waardevol onderzoek is een zaak van lange termijn. Het kan best zijn dat er in jaren niets uit een lab komt met praktisch nut. Dan, heel plotseling, duikt er iets op, zeer verschillend misschien, van waar naar gezocht werd, dat de kosten van het lab honderd jaar dekt.”

Deze bootlegging, dit ‘spelen in de tijd van de baas’ is zu lehren und zu lernen, op school en universiteit, in theorie én praktijk.

Je weekt bijvoorbeeld peperkorrels in water en vraagt practicumlopers om met de microscoop te bekijken waarom peperkorrels zo scherp zijn. Hebben ze stekeltjes? Dan blijkt er in de microscoop iets te bewegen. Zijn er studenten die het zien? Zo ja: welke? Dan vraag je je practicanten te tekenen wat ze ontwaren. “Je ziet pas iets, als je het tekent,” schreef Da Vinci. Dan onthul je dat Van Leeuwenhoek ook naar stekeltjes op peperkorrels zocht, tevergeefs, en toen vond wat we nu bacteriën noemen. Dit experiment werd gedaan op mijn verzoek, in Amsterdam, op een lyceum, en met succes, de leerlingen bleken zelfs ontroerd. Zo ontdek je ook latént talént: door verrassende waarnemingen te verstoppen in practica, onaangekondigd natuurlijk, edoch. De practicumlopers, die de verrassende waarneming gemist hebben, of er niet, of te weinig bij stil stonden, hebben er óók van geleerd, en wel dat ze ónvoldoende opmerkzaam, verbaasd, lenig en actief waren, waar anderen dat wél waren. Als je namelijk op iets interessants stuit, moet je dat bestuderen en de boel even de boel laten, zoals de behaviorist Skinner adviseerde.

De Hongaarse stress-endocrinoloog Hans Selye schreef o zo aanstekelijk: “Voor mij, is dat één van de kostelijkste gaven waar een geleerde van kan genieten. Gewoonlijk concentreren we ons zo op wat we willen onderzoeken, dat andere feiten ons bewustzijn domweg niet bereiken, zelfs als ze van veel groter belang zijn. Dat is vooral het geval bij dingen die zó afwijken van het gewone, dat ze onwaarschijnlijk lijken. Toch is alleen het ónwaarschijnlijke werkelijk onze aandacht waard.”

Wie ineens een idee krijgt iets heel geks te onderzoeken, doet er goed aan dat voorál te doen, en het dan door te zetten, te voltooien en te publiceren. Ooit kreeg ik het idee de humane coïtus te visualiseren in een MRI-scanner. De gedachte kwam spontaan, zoals de Franse dichter-staatsman Lamartine zie: "Ik denk nooit, mijn ideëen denken voor me."

Meteen kreeg ik kritiek. "Waar is dat voor nodig?" "Je hebt niet eens een vraag!" "Het is allemaal al bekend!" En ook bijval: "Als je iets wilt onderzoeken, wat nooit eerder is gedaan, en een fluitje van een cent is, doe het! Waarom niet?"

Enfin, we mochten de studie doen, maar het moest wel heimelijk gebeuren. Zulks gebeurde: de eerste scan was meteen raak, en zelfs iconoclastisch. Alle voorgaande tekeningen van Da Vinci tot dan toe bleken grotendeels verzinsels, zonder dat iemand daar een punt van had gemaakt (wij en ik evenmin). De scans toonden dat voorgaande tekeningen deels op de slaapkamer (vóór de dood) én deels op de snijzaal (na de dood) tot stand waren gekomen.

Play

Dríe keer werd ons artikel over de studie geweigerd. Zó afwijkend waren de bevindingen in de scanner. Zelfs ons víerde artikel werd, door het British Medical Journal, beschouwd als mogelijk 'made up' ('verzonnen'). Pas nadat het tijdschrift per brief navraag had gedaan, achter onze rug, om deze mogelijkheid uit te sluiten werd het artikel beoordeeld als verslag van een heuse studie en werd ons zelfs gevraagd of het geplaatst mocht worden in hun Kerstnummer (waar jaarlijks vreemd onderzoek in wordt gebundeld).

Inmiddels is de studie, waarvan de scans niet eens op de omslag van het betreffende tijdschriftnummer stonden, het meest aangeklikte artikel van dat tijdschrift, en staat er een filmversie van de MRI-studie op de site van 'Improbable Research' (al een miljoen keer bekeken). De studie kreeg namelijk meteen de Ig Nobel prijs, omdat die éérst doet lachen, en dán aan het denken zet.

Terugkijkend is de studie een schoolvoorbeeld van Spielerei nebenbei tot Ernst im Spiel en van vrijheid van onderzoek: Van poets tot ernst.

Zoals Johan Huizinga in zijn Homo ludens betoogde, is spel inderdaad van een hogere orde dan ernst, want spel sluit ernst in, terwijl ernst spel uitsluit.

Er zijn grosso modo drie manieren om iets nieuws te vinden:

1. Niet-serendipiteus


een gezochte vondst op een daarvoor uitzochte weg. Een schoolvoorbeeld is de vondst van de verwekker van de pest. Yersin, een leerling van Pasteur ging naar Zuid-Oost Azië om die verwekker op te sporen in de veronderstelling dat pest een infectie is. Hij wilde secties doen op mensen die in een ziekenhuis aan builenpest overleden waren. Dit werd hem geweigerd. Hij liet toen een strohut bouwen op het gazon van het ziekenhuis en met wat smeergeld kreeg hij daar een pestdode tot zijn beschikking. Hij 
zette zijn mes in een pestbuil, waar toen een 'puree' van pus uit 
kwam. Onder zijn microscoop ontwaarde hij daarin de verwekkers, die 
later naar hem genoemd zijn.

2. Pseudo-serendipiteus

een gezochte vondst op een daartoe niet gezochte weg. Een klassiek voorbeeld is het 'vulkaniseren' van rubber. Goodyear mengde latex met zwavel om het te verduurzamen: het was een 'waarom niet' proef. Hij verhitte het mengsel en bij het roeren kwam er wat op de hete kachel terecht, en dit verschroeide. Het oppervlak ervan bleek verbrand, daar ónder zat een laagje dat veranderd was, en daaronder was er niets veranderd. De verandering bleek neer te komen op wat nu vulkanisatie heet. De gelovige Goodyear dacht zelf dat God hem hier een handje geholpen had omdat hij zo zijn best deed.

3. Serendipiteus


een ongezochte vondst. Röntgenstralen. Zoals Dijksterhuis opmerkte is onbekend gebleven welk aspect van kathodestralen Röntgen onderzocht, toen hij ontdekte wat wij nu 'Röntgenstralen' noemen. Hij verduisterde zijn lab, omhulde wat nu een 'Röntgenbuis' heet met zwart karton, zette de buis onder stroom zag toen tot zijn grote verbazing in de buurt een fluorescerend scherm oplichten. Röntgen noemde deze wonderlijke stralen, die door het zwarte karton heengingen zelf 'X-stralen', omdat 'X' het wiskundige symbool voor het onbekende is (een geniale vondst uit de
Arabische algebra). De stralen waren onzichtbaar en gingen dwars door
heel wat materialen heen. Om zichzelf te overtuigen legde hij het 
resultaat vast op lichtgevoelige platen. Toen hem later werd gevraagd wat hij dacht toen hij ze ontdekte zei hij: "Ik dacht niet, ik experimenteerde!' Na de publicatie van zijn ontdekking bleken andere onderzoekers ook al waarnemingen gedaan te hebben die door Röntgenstralen waren veroorzaakt, maar zij hadden er geen nadere 
studie naar gedaan. Dit heet 'negatieve serendipiteit': een verrassende waarneming werd wel gedaan, maar niet of niet correct geduid. Net zoals gebeurde bij de ontdekking van Amerika: toen Columbus in de Nieuwe Wereld landde, dacht hij in India te zijn, daarom sprak hij van 'Indianen'. Het was Amerigo Vespucci, die de juiste interpretatie gaf!
Wat Röntgen deed was 'positieve serendipiteit': hij dééd niet alleen een verrassende waarneming (het in het donker onverwacht oplichten van een fluorescerend scherm in de buurt van een Crookes-buis in actie en omhuld met zwart karton), maar heeft die wonderlijke observatie ook voorbeeldig geduid.


In de praktijk zijn niet-serendipiteit, pseudo-serendipiteit en serendipiteit overigens niet altijd te geheel te onderscheiden.