239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Paul Kempers (Amsterdam, 1960) is freelance kunsthistoricus/publicist. Hij schreef onder meer voor De Groene Amsterdammer en Vrij Nederland en was columnist voor de Filmkrant. Van zijn hand verschenen onder meer publicaties over de roemruchte theatergroep Alex d’Electrique, de Amsterdamse collagist Oey Tjeng Sit en de afgebroken Nieuwe Vleugel van het Stedelijk Museum Amsterdam.

Cinedix, hedendaags filmlexicon

Film-ABC waarin Paul Kempers lemma’s van een hedendaags filmlexicon losjes aaneenrijgt. Van ‘Zuid-Koreaanse feelgood’ tot ‘Cinéma á la Grècque’ en van ‘Het geheim van de plotloze plotline’ tot ‘Bruce Willis-dialectiek’.

Humor, de onverwachte van, Pacino, Al – Over wat grappig is hebben heel wat denkers zich het hoofd gebroken. Zo beten niemand minder dan Sigmund Freud en Henri Bergson zich de tanden stuk op de definitie van wat het precies is dat de lachspier in beweging zet. De grondlegger van de psychoanalyse betoogde dat lachspasmes onbewust ontspringen aan verdrongen emoties in het Id en Es, die vervolgens het Überich aanzetten tot het opensperren van de mond, het aanspannen van de buikspieren en het maximaal laten fibrilleren van de stembanden, maar waarom iets wel of niet grappig is, daar kon hij de vinger niet op leggen.

Ook de vitalist Bergson dacht met Le rire het raadsel van de lach ontraadseld te hebben, maar tijdens de doodse voordrachten van zijn humortraktaat klonk gek genoeg nooit een lach noch werd het geheim van de grap onthuld.

Eenzelfde lot trof de vrijetijdswijsgeer Harry Mulisch, die graag over de causaliteit van de witz mocht orakelen zonder dat ook maar iemand in het gehoor van zijn Herenclub een spier vertrok. (‘Gaat de grap vooraf aan de lach, of is het de lach die de grap tot verschijning brengt? Dat zijn beklemmende, in mijn schrijverspraktijk noodzakelijk contingente vragen.’)

In de praktijk van de humor gaat men de definitievan humor meestal wijselijk uit de weg. Of het moest de droog-laconieke constatering zijn dat humor eenvoudigweg daar is waar een grappenmaker het toneel betreedt. Zoals een in vergetelheid geraakte Duitse humorist ooit zei: ‘Humor ist wenn ein Komiker da ist’ – een in het licht van de Duitse geschiedenis en de carrière van Rudi Carrell even twijfelachtige als treffende karakterisering.

Ook in de filmwereld praat men weinig over humor, met uitzondering van scenariodokters, die sowieso op alles een antwoord hebben. (‘Humor is de resultante van wederzijds onbegripbinnen de enkelvoudige logica van het dictaat van de spanningsboog’.) En onder acteurs wordt wel veel gepraat over het vak, maar een sluitende definitie van het begrip humor is bij mijn weten nog nooit over de drempel van café De Smoeshaan gekropen.

Wel zijn er acteurs die onverwacht grappig zijn.

Neem bijvoorbeeld Al Pacino. De nu 74-jarige acteur bezocht onlangs het filmfestival van Venetië, waar twee van zijn nieuwste films in première gingen. Pacino was te zien in Barry Levinsons Philip Roth-verfilming The Humbling – rol: uitgebluste, depressieve toneelacteur begint relatie met lesbische jonge vrouw – en Manglehorn, waarin hij, berichtte de Volkskrant, te zien is als ‘verwarde ex-gedetineerde sleutelmaker, die slechts moeizaam contacten aangaat.’

Dat klinkt veelbelovend. Zowel wat betreft de depressiviteit, de verwardheid als de moeizame contacten.

Veelbelovend is ook de ontdekking dat de altijd wat humeurig ogende Pacino over humor blijkt te beschikken. Tijdens de persconferentie komt hij verrassend uit de hoek. Gevraagd naar waarom hij zijn spiegelbril ophoudt, antwoordt de acteur dat hij ontstoken ogen heeft, vanwege een allergie. Zijn bril, de ‘scherp bijgepunte ringbaard’, de ringen en de kralenketting die hij draagt, het matje in de nek, horen bij zijn nieuwste rol: die van de rockster op leeftijd die ‘op zoek gaat naar zijn uit het oog verloren dochter.’ De film heet Danny Collins.

Als hij moet niezen zegt de acteur: ‘Geen idee waarvoor ik allergisch ben. Misschien voor mijn ringbaard?’ Zie ook: gezond zelfbeeld, veertig jaar jongere vriendin, concurrentiestrijd met Robert de Niro

-------------

Filmlexicon Cinedix verscheen tussen 2005 en 2007 in De Filmkrant. De serie is in 2013 hervat. De afleveringen worden per e-mail onregelmatig verstuurd aan een dito groep onregelmatige ontvangers. Auteur Paul Kempers is kunsthistoricus en werkt o.a. bij filmmuseum Eye als tekstschrijver/redacteur.

Kasteel, nachtclub, palazzo.

Jonkheer, hertog, baron.

Industriëlen en rock chic.

Jazzpianisten, acrobaten, Coco Chanel.

Achthonderd kwartflessen van de allerbeste champagne, fonkelend in de ochtendzon.

Minks, nerts’ en sabelbonts zachte streling.

Smoking en black tie.

Celebrities met cheetah of leeuwenwelp aan de lijn.

Het blauw geverfde doodshoofdaapje op de schouder van de gastheer, de gedrogeerde boa constrictor in het decolleté van de markiezin.

Yves Saint Laurent, Pierre Cardin en Christian Dior.

Salvador Dalí’s wandelstok van oud-Catalaans notenhout, meetikkend op de maat van een wals; rode mieren krioelen tussen de dubbele glazen van zijn bril, Amanda Lear aan zijn zijde.

Arm in arm met Kees van Dongen, Tristan Tzara en Marcel Duchamp: graaf en gravin de Noialles.

‘Een verdwenen wereld’ noemt Nicholas Foulkes* de traditie van het gekostumeerde bal in de kringen van oude adel, haute bourgeoisie en kunstenaars.

‘Een bal geven is niet hetzelfde als jezelf kostelijk vermaken,’ liet baron De Rothschild weten toen hij aan het eind van zijn bancaire leven zijn memoires schreef. De gefortuneerde liefhebber van extravaganza somde eens nauwkeurig alle voorbereidingen op die nodig zijn voor een geslaagd gekostumeerd bal; van de tafelschikking tot het bloemenarrangement, van de juiste belichting en decoraties tot aan de keuze van de gasten en de menulijst: de organisatie van een high concept-feest blijkt even gecompliceerd als die van een museumtentoonstelling, militaire operatie of theaterstuk in meer bedrijven.

Nooit mogen de gastheer en -vrouw het uiteindelijke doel uit het oog verliezen: de feestelijke ontsnapping aan de grauwe werkelijkheid. ‘Is het niet onze taak,’ schreef Rothschild, ‘om, ieder naar zijn eigen stijl en smaak, het leven te verrijken met wat overbodig en weelderig is en het te verfraaien met een paar flitsende, korte momenten van ongrijpbare schoonheid?’

Het bal als zorgvuldig georkestreerd moment van vervoering, een roes van luxe, beauté, volupté, een hypergestileerde vlucht in een andere tijd, een verfijnd Gesammtkunstwerk, even vluchtig als de ijle fragrance van een jasmijnparfum uit de Shanghaidelta... Ontsnapt aan je alledaagse zelf leef je dubbel intens.

Stijl is alles, schreef dichter-van-de-goot Charles Bukowski eens. (‘Style is the difference, a way of doing, a way of being done./ Six herons standing quietly in a pool of water,/ or you, naked, walking out of the bathroom without seeing me.’)

Stijl is wat de balbezoeker onderscheidt van de gewone man.

Stijl is wat de deelnemers in hun kostbare kostuums ervan weerhoudt weg te zakken in een zompige alcoholische roes.

Hen zul je niet aantreffen in een achterafsteegje, de met kreeftvlekken besmeurde black tie hangend op de navel, gescheurde spaghettibandjes fladderend in de koele ochtendwind, schreeuwend naar de daken of hysterisch androgyne liefdesverklaringen aan Amanda Lear stamelend.

Wie het kostuum aantrekt van een zeventiende-eeuwse zonnekoning, zich vermomt als baron Charlus uit Marcel Prousts À la recherche du temps perdu of zich als mysterieuze prinses van achter de Bosporus verkleedt, vindt zijn bedwelming in de perfecte stilering, constateert Nicholas Foulkes in zijn erudiete studie van de sociologie van het bal.

Hij selecteerde foto’s van het Romanov Ball uit 1903 in Sint-Petersburg, waar vrijwel alleen hoge Russische adel aanwezig was, tot aan het door baron en barones De Rothschild in 1971 georganiseerde The Proust Ball, dat werd bezocht door de jetset van de jaren zeventig, die curieuze mix van lagere adel, popsterren, kinderen van de Zeer Rijken (‘spoiled brats’) en beroemde schrijvers en filmsterren.

Het was het bal waar hoffotograaf en estheet Cecil Beaton vilein opmerkte dat Elizabeth Taylor er zo schokkend vulgair uitzag, ‘een superbejaarde Assepoester met plompe, ruwe handen en een te grote diamant om haar nek.’

Daarna, zei Rothschild, leek het alsof er een einde was gekomen aan een tijdperk.

De tijdelijkheid van het bal komt overeen met de tijdelijkheid van de roes. Wat ervan overblijft is – cliché der clichés – de herinnering. De nabeelden die zich in de harde geheugenschijf nestelen zijn die van de meeslepende mise-en-scène, het decor dat de gasten de indruk gaf zich in een andere tijd te bevinden; om nog maar te zwijgen van de hoogstandjes van de chef-kok, de oogverblindende kostuums en de kwikzilveren je ne sais quoi-sensatie die zo kenmerkend is voor alle feestelijke bijeenkomsten waar de champagne stroomt.

Het is precies dat vliedende, kortstondige gevoel dat fotografen als Man Ray, Cecil Beaton, Baron de Meyer en Horst P. Horst wisten vast te leggen, en dat zo anders is dan de herinnering aan het doorsnee feest.

Kijk ’s naar die Eyes Wide Shut-achtige opname van Jacqueline de Ribes, nicht van graaf Étienne de Beaumont, het brein achter vele spraakmakende bals uit de periode 1915-1955. Op het bal van Don Carlos de Beistegui verscheen zij in drievoud, geflankeerd door twee vrouwen van dezelfde lengte en ongeveer hetzelfde postuur, verscholen achter identieke maskers, gekleed in dezelfde jurken, van identieke juwelen en kapsels voorzien. Een imposant staaltje stilering, een perfecte verdwijnact van het ego, een waarachtig kunstwerk, ‘dat een paar uur tot leven komt, de nacht verlicht in al zijn meerkleurige pracht en uitdooft bij het eerste licht van de langzaam tevoorschijn kruipende grijs-roze dageraad’. En dat is precies zoals het geweest moet zijn. Jammer genoeg waren we er niet bij.

Nicholas Foulkes, Legendary Costume Balls of the Twentieth Century. Assouline Publishing, New York, 2011.

* Nicholas Foulkes schreef er het luxueus uitgegeven Legendary Costume Balls of the Twentieth Century over, waarin negen beroemde balfeesten uit de twintigste eeuw in woord en beeld voorbijtrekken.