24.08.2014
02.04.2014

De jacht is een symbool van het verlangen naar de Ware, The One. De jager eigent zich de macht toe om lief te hebben, totale vreugde te beleven aan het ritueel. Maar al is het spel nog zo fraai en verleidelijk; de jacht is tragisch. Sandor Marai ziet zijn vrouw als prooi, Petrarca beschouwt de liefde als een gif dat lekker smaakt en ook bij Leonardo Da Vinci zijn genot en smart met elkaar verbonden. Waar ook op gejaagd wordt en wat er ook verleid wordt, altijd heerst ambivalentie.
Een echte jager heeft een geweer. Geen pistool, maar een groot lang voorwerp waarmee gedood wordt: een konijn, een hert, een haas. Een jager is een moordenaar. De jacht roept beelden op van honden in roedels, jagerskledij, de lucht van bos en natte bladeren. Een druppel aan zijn neus.
Daar dacht ik aan toen ik een wit dildo-achtig object bekeek, met een schattig gewei op de top dat herinnert aan twijgjes. Het witte langwerpige beeldje heeft een naad die overdwars loopt, waardoor het ook lijkt op speelgoed: ooit was ik in het bezit van een plastic pop met een overdwarse naad. Het wit maakt het beeld onschuldig, de vorm doet denken aan een vrouwenlichaam met een Bami-achtig hoofd. Het kunstwerk heet Deer squirrel (Hert eekhoorn) en is gemaakt door de New Yorkse kunstenaar Robert Beck (1959). Op internet staat een afbeelding van een ander kunstwerk van Beck, materiaal: gunpowder on paper. Een wit vel met buskruit, zwart poeder in een cirkel alsof er geschoten is. Bambi, het opgejaagde hert, geschoten door de jager.
In het boek Kentering van een Huwelijk van de Hongaarse schrijver Sandor Marai staat een prachtige scene waarin de ik-figuur de vrouw besluipt die hij begeert. Hij nadert haar als een prooi en denkt er later aan terug om zijn beweegredenen af te tasten: ‘Het is heel goed mogelijk dat ik toen nog diep, heel diep in mijn hart hoopte dat er ergens ter wereld een lichaam was dat volledig met het mijne zou harmoniëren en dat ik met behulp daarvan de dorst van het verlangen en de verzadiging van de bevrediging tot een milde rust zou kunnen transformeren – overeenkomstig de droom die de mensen ‘geluk’ noemen. De fout van deze gedachte was dat geluk niet bestaat, maar dat wist ik in die tijd nog niet.’

Eigenlijk komt het erop neer dat de hoofdpersoon ‘geluk’ najaagt en of geluk nu wel of niet bestaat, duidelijk is dat het een tijdelijke toestand is en geen blijvende constante. Geluk is net als het leven, het gaat voorbij. Liefde in al zijn vormen eist juist het omgekeerde: iets eeuwigs, voor altijd, als het zachte gebrom van een personal computer die aanstaat als je er een stukje op tikt. Oftewel: zolang je ademt, heb je de plicht lief te hebben. Vandaar dat liefde, de verleiding, altijd gepaard gaat met doodsverlangen, een gefixeerde stilstand van een ogenblik met de wens zichzelf op te heffen en te versmelten. De jacht –vanzelfsprekend gekoppeld aan moord –is een symbool van dit verlangen naar de Ware, The One. Het gejaagde object is in zekere zin altijd onschuldig en de jager eigent zich te macht toe om lief te hebben, totale vreugde te beleven aan het ritueel: het geweer aanleggen, de stilte in het bos, sluipen langs ritselende bladeren, een prachtig raak slot. Tenslotte blijft er steeds een lijk achter tot de volgende jacht. De verleiding, de ware verleiding gaat beslist hand in hand met spel en flirt, waarin de onschuld allang is afgelegd en men geen hert meer is maar misschien een eekhoorn, die vrolijk op en neer springt, uitdagend van tak naar tak. Of zoals in New York, de stad waar Beck vandaan komt, als een rat de vuilnisbakken afschuimt om wat te eten te vinden—‘ ratten met staarten’ is aldaar de bijnaam voor eekhoorns.

Fragonards De Schommel

Petrarca (1304-1374)
Leonardo da Vinci maakte een allegorische tekening waarop twee mannen staan afgebeeld die romp en benen delen. Zij stellen Smart en Genot voor. De ene man is oud en draagt een twijgje van een eik, de ander is jong en heeft riet in zijn hand, laat enkele goudstukken achteloos vallen. Da Vinci gaf het volgende commentaar: ‘Zij zijn afgebeeld met hun rug tegen elkaar omdat ze elkaars tegendeel zijn, maar ontspruiten uit dezelfde romp, omdat zij beiden een zelfde oorsprong hebben. (…) Het genot is afgebeeld met in zijn rechterhand een riet, onbeduidend en zwak, dat venijnige wonden kan veroorzaken.’

Da Vinci's tekening
Genot najagen of de liefde verheffen in de geest door droombeelden na te jagen, daar gaat het Da Vinci om. Het laatste is groter, intenser dan het lichamelijk genot; de droom van de Ware is immers gekoppeld aan wensen en fantasieën die uiteindelijk eindigen in smart. Het dodelijke schot van de jager is niet verlossend, maar de brenger van pijn. Waar ook op gejaagd wordt (een man, een vrouw, een hert) wat dan ook verleid wordt (een meisje, een jongeling, een oudere) altijd heerst ambivalentie, zoals het zitten om een schommel angst (ik ga te hoog, straks val ik nog) en vreugde (ik vlieg) doet afwisselen. Op en neer, van de hemel naar de aarde – au, wat een verlangen.