239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Een piëta (in het Italiaans ‘pietà’, wat ‘compassie’ betekent) is een voorstelling van Maria, rouwend bij de overleden Jezus Christus. Een wanhopige moeder met haar vermoorde zoon. Deze voorstelling blijft tot op de dag van vandaag urgent in de beeldende kunst. We hebben hier een selectie gemaakt van de beelden die ons zeer troffen.
South West Peta (Arizona)
early 14th century German Pieta
Venice, in the streets
Joseph Beuys, Pieta, 1952, steel relief with black patina

Matthew Day Jackson
Stephan Balkenhol
Jacques Frenken
Erzsébet Baerveldt: Pietà, 1992.
Jan Fabre
De studium generale dag over goed en kwaad werd afgesloten met een ritueel door Winti priesteres Nana (Marian Markelo). Ik spreek haar een paar weken later om meer te weten te komen over Winti.

Winti, wat is het precies?

Het is een manier van leven waarbij het gaat om de balans tussen jezelf, de natuur, de andere mensen om je heen, je voorouders en je geestelijke begeleiders. Op alle momenten van je leven kun je iets uit winti halen dat ondersteuning biedt.

Niet als je het vergelijkt met theorieën van het westen, er is geen leider, er zijn geen geschriften, het is niet geïnstitutionaliseerd. Als je er van uitgaat dat het bij religie gaat om verbinden dan zou je het een religie kunnen noemen. Het woord religie kent vele invullingen.

Winti, waar vindt je het?

Winti is ontstaan in Suriname, zo is er de Santeria in Cuba en Condomble in Brazilië. De elementen bestaan uit de natuur, de levende mensen en de mensen die aan de andere kant van het leven staan (in winti zijn zij er echt). De natuur staat centraal, het gaat om alles wat daarin leeft maar dus ook om de mensen die hun fysieke lichaam niet meer hebben. De westerse wereld baseert zijn doen en laten op de wetenschap, die uitgaat van meetbare feiten en oorzaak en gevolg. Wetenschappers hebben ons doen geloven dat iets enkel bestaat als je het kunt meten. Zo zijn hele gebieden uit ons zicht verdwenen.

In de westerse wereld leeft iedereen in de stad. De natuur bestaat als een park, of een aangelegd bos. Mensen zijn van de natuur verwijderd, van zichzelf vervreemd. Ze richten zich op allerlei dingen om zich heen, maar niet op de natuur.

Winti is een harmoniemodel, het maakt tegenstellingen ongedaan: een belangrijk onderdeel is dat de mens die hier is ook met mensen aan de andere kant moet communiceren

Wat betekent de natuur in winti?

Vanuit winti zijn wij de topwezens van de natuur, als we bij onszelf beginnen, geven we aan anderen, bewust of onbewust een goed voorbeeld over hoe je met de natuur om kan gaan. Zorgvuldig met de natuur om gaan begint met kleine dingen: Niet zomaar vuil neerleggen, niet spugen op moeder aarde, je erf schoonhouden, zelf schoon zijn. Anders is het voor de goden van de aarde niet aantrekkelijk om naar je toe te komen, ze komen niet naar een vieze plek. De mensen zijn te veel bezig met uiterlijke dingen, ze denken dat de natuur van hen is, dat materie van hen is. Maar we leven hier tijdelijk.


Hoe is winti in Suriname ontstaan?

Winti is echt Surinaams, het vindt zijn oorsprong in de slaventijd. In Suriname werden mensen van verschillende afkomst met elkaar gemixt, en het is Suriname gelukt om van al die Afrikaanse bouwstenen een geheel te maken: winti. Tot 1979 was het strafbaar gesteld door de Nederlanders en daardoor is veel is verloren gegaan.

Waardoor ben jij je met winti gaan bezighouden?

Ik ben niet opgevoed in winti, mijn moeder was bij de evangelische broederschap, mijn grootvader was zelfs predikant in de slavernijtijd. Winti was eigenlijk altijd aanwezig: als dertienjarige moest ik het kippenhok schoonmaken, ik ging er rustig zitten en opeens klonk een stem in me: 'je weet eigenlijk alles al, je bent nog een beetje klein, maar we gaan zorgen dat je alles weet. De bovennatuur is in jou.'

Ik liep toen naar binnen en zei tegen mijn moeder: ik ga vanaf nu niet meer naar de kerk. Dat was geen probleem. Mijn vader en moeder steunden hun kinderen om te doen wat je wil doen en waar je goed in bent. Ze accepteerden onze eigenheid.

Op een dag stuurde mijn moeder me naar de markt om vis te kopen. Ik droeg mooie kleren, die kwamen uit Amerika en mocht ik dan uitzoeken. Een beetje pronkziek ben ik wel. Een man maakte me een compliment, 'O klein meisje, wat zie je er mooi uit.' 'Ja het gaat je niet aan.' antwoorde ik . Ik accepteerde het complimentje niet. Hij bleef het maar herhalen. Ik vond het irritant. Ik had een fiets met een klein tasje voorop en voor ik terug ging fietsen verzamelde ik stenen zodat ik die naar hem kon gooien als hij me weer lastig zou vallen.

Op de terugweg was die man er weer maar toen ik een steen naar hem wilde gooien stond de man opeens in het bos aan de overkant van de rivier. Dit is niet goed! Ik schrok en fietste heel hard naar huis waar mijn moeder me voor brutaal en onbeleefd uitmaakte: je moet geen stenen naar oudere mannen gooien maar dank je wel zeggen als je een complimentje krijgt.

Later ging ik als verpleegkundige naar de binnenlanden. Drie dagen voorvertrek sliep ik en had de volgende ervaring - geen droom- maar meer een waarneming. In mijn slaap kwam er een man naar me toe, een mooie man van brons, die man zei me: je gaat naar Stoelenmanseiland en ik laat je kennis maken met alle mensen die je moet leren kennen. Overal waar we aan land gingen stonden mensen stonden klaar, de man zei: dit is ze, dit is ze.

In een groot open veld stonden mannen en vrouwen om een grote ijzeren pan heen, en brachten hem aan de kook. De man: 'ik ga mijn hand er in doen en jij moet dat ook doen.' Ik deed mijn hand in die pan. In mijn slaap heeft die man bezit van mij genomen. Ik keek naar die man, naar zijn glimlach, het was de man in het bos. Door die 'droom' was ik in trance geraakt en heb zo hard gegild dat de buurvrouw kwam, die forceerde de deur en zij begreep wat er gebeurde: winti, zij herkende het.

Toen ik bij kwam zag ik dat zij allemaal dingen om me heen gezet, pimba, witte klei, jenever, een kalebas. Ze heeft gezegd: 'meisje je moet iets doen, je hebt winti, je moet het je moeder vertellen.'

Wie is die man?

Deze winti is een oorlogsgod, een stoere mannelijke god. Ik ben ook nergens bang voor. Als kind was ik door deze eigenschappen heel brutaal en eigenzinnig. Daaruit blijkt al dat je eigenlijk niet je eigen weg kiest, het zat altijd al in me, het is het lot. Je krijgt vaardigheden en inzichten om wat er voor je geschreven staat te doen, je bestemming te bereiken en de winti's komen op je weg om je daarmee te helpen. Zo kun je het lot, of je bestemming bereiken, met behulp van Winti's en de Jorka's de geesten van de voorouders.

Mijn leider is een kromanti winti, ik hou van hem, hij is mooi, een gebeeldhouwde bronzen man, en sterk. Ik ben me bewust van zijn krachten.Dat maakt dat ik als vrouw ook heel mannelijk ben.

Maar een oorlogsgod klinkt afschrikwekkend, draagt hij wel bij aan het goede van de wereld?

Mijn winti is een kromanti, een oorlogsgod, een dondergod met kennis van kruiden en rituelen. Dat lijkt misschien negatief maar is het niet, in de slaventijd was de orde van de kromanti's nodig, het waren onverschrokken en heldhaftige geesten. Waar strijd moet zijn, daar komt hij. Het gebied van de kromanti is de actie, het doen het opruimen.

Wanneer ik in nood ben, dan zal hij het van me overnemen. In de Bijlmer werd ik eens door twee mannen aangevallen, de winti heeft het van me over genomen.

Ik noem hem oorlogsgod vanwege deze eigenschappen. Het is een kracht van mij die via de tot slaaf gemaakte voorouders is gekomen.

En via de Kromanti ben je wintipriesteres geworden, hoe is dat verlopen?

In binnenlanden van Suriname hebben we rituelen gedaan, ik ben goed geïnitieerd en heb gebruiksvoorwerpen gekregen. Ik weet hoe ik er mee om moet gaan. Als initiatie trouw je met je winti, ik krijg de energie van binnenuit, ook om anderen te helpen. Als er iets gebeurt in mijn leven los ik de dingen op mijn manier op, met een glas water, een kaars, een foto, een glas met sterke alcohol en de eigen rituelen.

het glas water bevat geheime krachten en ondersteunt de winti, de kaars geeft de ziel licht mee.

Hoe zie jij ,vanuit het gedachtengoed van Winti, de functie van de kunstenaar?

In de westerse samenleving is het spirituele aspect van het leven een beetje verloren geraakt. De nadruk op materiele zaken heeft welvaart gebracht maar er is sprake van een onbalans. Het immateriële aspect is wezenlijk onderdeel van de samenleving. Naar mijn idee is de taak van de kunstenaar om dit immateriële of spirituele aspect terug te brengen naar de samenleving, om de samenleving weer in balans brengen, dit is wat het moment van nu vraagt.

Zacht, bleekroze en stevig. God heeft prachtige billen. Dat kan natuurlijk ook niet anders, het is tenslotte God. Ik zag ze inVerborgen musea – Erotische kunstvan Peter Woditsch (2008), een documentaire over geheime erotische kunstverzamelingen. Daarin vertelt professor Charles Méla over de goddelijke billen die Michelangelo in de vijftiende eeuw in de Sixtijnse Kapel schilderde. Ze worden door zo’n vier miljoen mensen per jaar bezichtigd. Hoe durfde Michelangelo? Heeft opdrachtgever paus Sixtus IV het niet opgemerkt, zag hij het in naam der artistieke vrijheid door de vingers, of vond hij het een geslaagde grap? Michelangelo onthult het achterste van de schepper terloops. Als in een snapshot lijken ze haast per ongeluk op het schilderij te zijn gekomen, omdat God zich na het vervaardigen van de zon en de maan en het scheiden der elementen bruusk omdraait, zodat zijn billen tussen zijn wapperende gewaden door zichtbaar worden.

Het is ongelooflijk: in het hart van Vaticaanstad zweeft Michelangelo’s God al eeuwen in deze compromitterende positie boven de lokale geestelijke bevolking in haar lange habijten, boven de toeristen die hun schouders en knieën van de paus moeten bedekken. Het grappige is, dat ik jaren geleden zelf als scholier onder Michelangelo’s fresco-gewelf heb gestaan en niets in de gaten had. Ik zal de hemelse billen hoogstens werktuiglijk hebben geregistreerd. Als er een gids was geweest die had gewezen en gezegd: ‘Kijk, de billen van God!’ had ik ze waarschijnlijk heel opmerkelijk gevonden, maar op eigen kracht en zonder hulp van de taal was ik ziende blind geweest. Ik zag wat ik verwachtte te zien: vrome kunst. Elk spoor van onheilige erotiek was aan mij verspild.

Nu weet ik dankzij Peter Woditsch’ documentaire dat het Vaticaan een van de grootste collecties pornografie ter wereld bezit. Teneinde na de uitvinding van de boekdrukkunst grip te houden op de nieuwe stroom blasfemische en onzedelijke teksten en illustraties zette de katholieke kerk de Index librorum prohibitorum op: een lijst van verboden boeken. Om deskundig te kunnen verbieden hield men nauwgezet in de gaten wat er allemaal voor verderfelijks op de markt kwam. De Index-collectie is helaas niet publiek toegankelijk, maar kunstenaar en verzamelaar Jean-Jacques Lebel mocht er ooit een blik op werpen. Hij zag kasten vol mannelijke geslachtsdelen. Afkomstig van klassieke beelden, aangekocht door kunstminnende pausen. De beelden werden voor ze in de wandelgangen van het Vaticaan mochten plaatsnemen ontmand, hun penissen netjes geëtiketteerd en opgeborgen. De castratiewonden werden afgedekt met marmeren vijgenblaadjes. Eerst werd ik erg vrolijk bij de gedachte aan deze opgeborgen geslachten, maar nu de gedwongen castratie van Henk Heithuis aan het licht is gekomen valt er minder te lachen.

Andere museale instellingen hebben hun doorgaans heidense erotische kunst anders aangepakt. Zo staat er in de Villa Borghese in Rome een beeld van een hermafrodiet die op zijn of haar zij ligt te slapen. De zijde waar je kan zien dat het beeld zowel borsten als een penis bezit, is tegen de muur geschoven. De argeloze bezoeker ziet slechts de achterkant en heeft de tweeslachtigheid van het beeld niet in de gaten. Als ik aan mijn jeugdige desinteresse voor de billen van God denk, zou ik haast denken dat de Villa Borghese zich de moeite van het omdraaien van het beeld had kunnen besparen.
Ook Jean Michel Traimond, gids in het Louvre en het Musée d’Orsay in Parijs, heeft vaak gemerkt dat mensen niet lijken te beseffen waar ze naar kijken. En dat is maar goed ook wat hem betreft, want hij vindt dat jonge meisjes, kinderen en beschroomde mensen in een museum niet geconfronteerd horen te worden met seks. Als voorbeeld van zo’n onzedelijk beeld toont hij een centaur die een Bacchante omarmt, van de Zweedse beeldhouwer Sergel. Aan de ene kant houdt de centaur de arm van de priesteres vast, aan de andere kant zie je dat hij ook een hand op haar billen heeft gelegd, en met één vinger haar anus streelt en met een andere haar vagina betast. Volgens Jean Michel Traimond heeft de gemiddelde museumbezoeker dat niet in de gaten, omdat hij een museum beschouwt als een achtenswaardig oord waar geen plaats is voor primitieve driften. ‘Kunst is iets voor de bourgeoisie, een genot voor de elite. Voor het grote publiek is het ondenkbaar dat iets ‘laags’ als erotiek ook als kunst wordt beschouwd.’

Hoe langer je erover nadenkt hoe wonderlijker het wordt: de enigen die zich een beetje gedragen in een museum zijn de bezoekers, alle beelden staan stijf van seks en geweld. Ik ga snel weer eens naar het Rijksmuseum en het Allard Piersson, ik ben benieuwd wat er te zien is nu mijn ogen eindelijk geopend zijn.

http://www.lucyindelucht.nl/andere-kijk/columns-van-richtje/de-billen-van-god

·

Catedral de la Almundena. Dat was de kerk waar ik voor het eerst ex voto tegen kwam, maar ik wist niet wat ik zag. Ik keek gefascineerd naar een muur waaraan tientallen beige gekleurde vormen hingen. Vormen van paraffine die zo uit een menselijk lichaam leken te zijn gemodelleerd. Ik herkende ogen, een lever, hart, ledematen, borsten. Ik nam een paar foto’s.

Later, bij het terugzien van de foto’s realiseerde ik me dat ik niet eerder zo’n een bijzonder verbeelding had gezien van blind geloof. Geloof in een hogere macht die kan beschermen, genezen en die je ook kan bedanken. Tenminste, wanneer je als trouw gelovige zo’n object mocht ophangen aan die grote muur in de kerk.

Ex voto uit Italië, gekocht in Venetië

Ex voto betekend letterlijk: uit wijding geschonken. Dat leerde ik van de conservator van het Catharijneconvent in Utrecht, die ik, na terugkomst in Nederland, vroeg wat ik daar in Spanje had gezien. Ex voto’s zijn vaak kleine voorwerpjes, soms gegoten, soms schilderijen of tekeningen, soms foto’s. Maar eigenlijk kan het van alles zijn, zolang het maar wordt opgehangen met een groot vertrouwen in iets of iemand die, van boven, met mededogen op je neerkijkt.

In vroeger tijden konden de allerrijksten een kaars aan de kerk schenken, zo zwaar als hun eigen lichaamsgewicht. Zolang die kaars brandde, was hun bestaan verzekerd.

Jaren later heb ik met een vriend een tocht door Midden-Europa gemaakt, op zoek naar ex voto’s. We kwamen bij kapelletjes, waar misschien wel honderden houten benen waren opgestapeld, allemaal neergelegd door dankbare gelovigen bij wie misschien een been weer was aangegroeid of anderszins weer kon lopen.

Ongeloof mooi en naïef geschilderde afbeeldingen, waarop was afgebeeld hoe een dierbare gered werd uit een brand, of een ernstige ziekte had overleefd. Met vaak in de bovenhoek van het schilderij een heilige, die het tafereel onder hem liefhebbend gadeslaat.

kunstwerk op basis van ex voto's bij de rechtbank in Groningen
Deze reis heeft geleid tot een kunstwerk, in het gerechtsgebouw in Groningen. Een plek waar de wereldlijke macht zegeviert, maar waar de waarheid nog steeds wordt gestaafd door te zweren met de hand op de bijbel. Je weet maar nooit. Een plek waar de lucht in de bezoekersruimte bezwangerd is met gevoelens rechtvaardigheid, protectie of genade. Waar elk voorwerp mogelijk als bewijslast dient, precies het tegenovergestelde van geloof, die het juist zonder bewijsmateriaal wil stellen.

Gaandeweg zag ik overal ex voto’s, soms behoeftig zoals: briefjes met smeekbedes in een kerk in Cuba en in een bedevaartsoord in Wallonië. Maar vaak ook uit dankbaarheid opgehangen, zoals een lange rij motorhelmen of een altaar foto’s van auto-ongelukken in een kerk in Padua. Of foto’s van vissers in een klein kapelletje aan de Vlaamse kust.

Ook in Nederland, met haar ongedurige godsdienstoorlogen, kent een aantal plekken waar ex voto’s hangen. Natuurlijk in de grote St. Janskerk in Den Bosch, waar vele kleine metalen plaatjes hangen, maar ook in de St. Bavokerk in Haarlem. Enkele bijzondere, zorgvuldige gemaakte scheepjes hangen stil, nee, ze dríjven stil onder het grote gewelf. Een toonbeeld van vertrouwen in de hogere macht, die zal zorgen voor behouden thuiskomst van de vissersboten.

We kennen het allemaal, het zoeken naar bescherming, of iets of iemand willen bedanken. Allemaal hopen we op het bestaan van een hogere macht, iets of iemand die ons ziet. Misschien heeft ieder van ons wel een eigen, prive ex voto, opgeborgen in een eigen, gewijde plek. En dat het niet meer uitmaakt wie je beschermt of wie je bedankt. Als het voorwerpje er maar is, en jij maar weet dát het er is.

Diverse ex voto's, o.a. ex voto's van was uit Fatima, Portugal

Het jurkje, van batist met broderie, is voorzien van een fijn kanten strookje rond de hals. Ingeweven bloemmotieven sieren de twee kanten doopkleden, die over de dopeling en over het kussen waarop hij rustte, werden gelegd. Het kleine, zijden mutsje is versierd met goudkleurige bloemmotiefjes en strikjes. Tegen een mogelijke opstekende koude wind zijn een gehaakt wollen kleed en keepje met capuchon toegevoegd. De doopset, compleet en vrij kostbaar, werd gebruikt voor de doop van Marianus Jacobus Maria Cloostermans uit Katwijk en Klein-Linden op 8 juli 1922. Op het bij de kleding gevoegde bidprentje staat hij geportretteerd in matrozenpakje. Het jongetje overleed, nog geen vier jaar oud, in zijn geboorteplaats Katwijk en Klein-Linden. Op de achterzijde is een in die tijd bekend gedichtje opgenomen:

" Liefst Kindje, gaat gij henen

In den Bloei der prille jeugd?

Uw verlies doet ons zoo wenen,

Want gij waart ons aller vreugd.

Lieve Moeder, wil niet schreien

Vader, ach, o treur zo niet:

Uwe lieveling ging wel scheiden

Maar, o neen, vergeet u niet.

Met mijn broertje, pas gestorven,

Juich ik in God's Eng'lenrij.

Onze zieltjes onbedorven

Wachten U hier eeuwig blij.

In dit treurige lot van Marianus Cloostermans, van zijn eveneens vroeg overleden broertje, van zijn bedroefde ouders, tekent zich de betekenis af van de dood in een tijdperk waarin het leven doortrokken was van het besef van een vroegtijdig einde. Hoe dichtbij die dood was, illustreert het gedichtje. Het was alom bekend en sierde menig doodsprentje uit die periode. Het is in de dood dat iets heel persoonlijk en dierbaars iets heel algemeens en universeel wordt. In 1922 stierven vele jongetjes als Marianus Cloostermans, jongetjes in matrozenpakjes.