
Het jurkje, van batist met broderie, is voorzien van een fijn kanten strookje rond de hals. Ingeweven bloemmotieven sieren de twee kanten doopkleden, die over de dopeling en over het kussen waarop hij rustte, werden gelegd. Het kleine, zijden mutsje is versierd met goudkleurige bloemmotiefjes en strikjes. Tegen een mogelijke opstekende koude wind zijn een gehaakt wollen kleed en keepje met capuchon toegevoegd. De doopset, compleet en vrij kostbaar, werd gebruikt voor de doop van Marianus Jacobus Maria Cloostermans uit Katwijk en Klein-Linden op 8 juli 1922. Op het bij de kleding gevoegde bidprentje staat hij geportretteerd in matrozenpakje. Het jongetje overleed, nog geen vier jaar oud, in zijn geboorteplaats Katwijk en Klein-Linden. Op de achterzijde is een in die tijd bekend gedichtje opgenomen:
" Liefst Kindje, gaat gij henen
In den Bloei der prille jeugd?
Uw verlies doet ons zoo wenen,
Want gij waart ons aller vreugd.
Lieve Moeder, wil niet schreien
Vader, ach, o treur zo niet:
Uwe lieveling ging wel scheiden
Maar, o neen, vergeet u niet.
Met mijn broertje, pas gestorven,
Juich ik in God's Eng'lenrij.
Onze zieltjes onbedorven
Wachten U hier eeuwig blij.

In dit treurige lot van Marianus Cloostermans, van zijn eveneens vroeg overleden broertje, van zijn bedroefde ouders, tekent zich de betekenis af van de dood in een tijdperk waarin het leven doortrokken was van het besef van een vroegtijdig einde. Hoe dichtbij die dood was, illustreert het gedichtje. Het was alom bekend en sierde menig doodsprentje uit die periode. Het is in de dood dat iets heel persoonlijk en dierbaars iets heel algemeens en universeel wordt. In 1922 stierven vele jongetjes als Marianus Cloostermans, jongetjes in matrozenpakjes.
