239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Iets meer dan een jaar geleden zat ik in mijn laatste jaar van de kunstacademie toen we gingen verhuizen naar een ander gebouw. Dit gebeurde met enige tegenzin, aangezien ons gebouw gewoonweg fantastisch was. Het was een gebouw waarin je als student vier jaar kon apenkooien met verf, kwasten en alle gekheid op een stokje zonder dat iemand daar wat van zei, een gebouw dat aanmoedigde om je atelier in te duiken en te knallen met al het materiaal dat je maar vinden en betalen kon, een gebouw met ontelbaar veel kleurrijke hoekjes waarin zo nu en dan iemand een dutje deed of stiekem maanden woonde, en waar je aanzienlijk veel moeite moest doen om een stukje zonder verfspetter of ander artistiek statement te vinden. Een gebouw waarop iedereen apetrots was.



Nu zou je dit niet direct achter de academiestudent zoeken, maar dit is eigenlijk de allerlaatste studentensoort die je uit hun natuurlijke habitat moet halen. Aarzelend schuifelden studenten door de gangen van het nieuwe gebouw. Met een vijandige blik bekeken zij de schone lokalen, de nieuwe kantine en zochten wanhopig naar iets van houvast die ze enkel vonden in de oude vertrouwde blokken bont geverfde kluisjes; het enige dat was mee gekomen uit het oude gebouw, en tevens ook het enige dat hun nieuwe habitat met heldere kleuren markeerde. Het stille gemompel veranderde al snel in een boel commentaar: de lampen hingen te laag, de stekkers zaten op precies de verkeerde hoogte, de muren waren grijs en er moest vanaf nu overlegd worden over elke punaise en verfspetter, en verdomme, het leek wel een kantoor! Hoe kon een academiestudent zich in godsnaam ontplooien op een kantoor?


Een uitstekende vraag waar ik het afgelopen jaar menig maal over na heb zitten denken. Het wil namelijk zo zijn dat ik al bijna een jaar afgestudeerd ben en de afgelopen vijf maanden op een kantoor werkzaamheden heb verricht. Ondanks deze wrede en tevens ook ironische speling van het lot heb ik daar maar gelijk mijn eigen theorie getest die ik tijdens de verhuizing had bedacht. Ik ben er namelijk van overtuigd dat je iemand van de academie in feite op elke plek neer zou moeten kunnen gooien en die tot de meest fantastische werken zou kunnen komen.

Sterker nog, ik denk juist dat op plekken waar je hem niet verwacht, de academieganger wel eens het beste uit de spreekwoordelijke verf zou kunnen komen. Zijn vaardigheden en ietwat vreemde perspectief op zo'n plek zou hem wel eens wat pareltjes van inzichten kunnen verschaffen die zo'n plek mooier en vermakelijker kunnen maken. Mensen die daar al jaren zitten kunnen lang niet altijd meer tot dat soort inzichten komen. Het is een beetje zoals wanneer je een doodnormaal woord opeens voor het eerst ziet en je het opeens tien keer uit gaat spreken terwijl je jezelf verwonderd over hoe raar dat woord wel niet is. Voor mijn gevoel ziet de academiestudent redelijk vaak doodnormale dingen zo en dit geeft hem eigenlijk een beetje een soort superkracht, als een artistieke night vision goggle die constant op z'n hoofd geplakt zit, en die hem in staat stelt problemen sneller op te lossen, structuren bloot te leggen en andere interessante observaties te doen die andere mensen helemaal niet doen. Een beetje als een artistieke spion op de werkvloer.


Uiteraard was dit voor mij niet een zelfgekozen test, ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik niet een vliegende start voor mezelf had gewenst waarin ik de wereld over vloog om mijn werk overal te laten zien, al had ik al vrij snel een donkerbruin vermoeden dat dit helemaal niet zo rooskleurig voor mij ging aflopen. Gelukkig ben ik hier de afgelopen jaren op vele verjaardagsfeestjes door ooms, tantes, buurvrouwen en kennissen al op voorbereid met de altijd heerlijke vraag: 'En wat kun je daarmee als je afgestudeerd bent?' Ik zei dan altijd maar dat ik dan gewoon zou gaan werken ergens en ondertussen doorging met dingen maken en bedenken omdat ik nou eenmaal niet anders kan. En zo geschiede, want ook al had ik hard gewerkt aan een safetynet in de vorm van een baan in een heerlijk cultureel verantwoorde winkel, de winkel liep niet en mijn safetynet knapte genadeloos hard kapot. Dat was natuurlijk nogal klote maar daar doe je helemaal niks aan. Eenmaal overeind gekrabbeld bestond mijn toekomst al snel uit het solliciteren op voornamelijk functies waar mijn Bachelor of Fine art voor geen meter op aan sloot. (lees: alle functies)

Nu was dat op zich al confronterend genoeg, maar het werd nog erger. Zo werd ik dansend langs het zwarte gat van alle kanten belaagd door mensen met verwachtingen waar ik nog meer niet op aan sloot. Zo werd ik er tijdens mijn eerste sollicitatie al op gewezen dat ik voor een academieganger op z'n minst wel een kunstwerk van mijn c.v. had kunnen maken. Die was nu zo netjes en normaal dat ik op z'n minst wat moeite had kunnen doen als gediplomeerd artistiek talent. Even afgeleid stelde ik me voor dat ik een C.V. in collage vorm, of als super experimentele film via wetransfer toe zou zenden en iedereen zou gaan klappen en me direct aan zou nemen, of dat ik nachten door zou werken aan de enorme sculptuur met duizend toeters en bellen die mijn vaardigheden en eigenschappen weergavenen daarmee het uitzendbureau binnen zou komen rollen. 'Donder op met je artistieke C.V.!' Dacht ik, ' Daar wordt echt niemand blij van.' Al inspireerde het me wel weer tot het maken van een boekje boordevol ideeën voor een artistiek curriculum vitae.


Ondertussen ben ik ondanks mijn artistieke falen op het uitzendbureau toch aangenomen op een kantoor. De functie die ik beklede had een super goede naam die mijn C.V. zo mogelijk nog verwarrender maakte.
Het leven op kantoor kon beginnen. Ik werkte in een knetter grote toren van wel 16 verdiepingen waar ik alleen met pasnummer 2198 naar binnen kon. Dat weet ik want ik heb het geprobeerd zonder maar datbleek ongmogelijk. Elke dag groette ik iedere man in pak en vrouw mantelpak (behalve op casual friday natuurlijk), maakte ik een praatje bij het koffiezetapparaat en maakte ik vele kopietjes. Mijn leven op kantoor was angstaanjagend eenvoudig: ik haalde een stuk of duizend nietjes uit dossiers, opende de enveloppen, typte cijferreeksen over, printte deze uit, stapelde alles op elkaar, deed er twee elastiekjes om en legde ze in de kast, en begon met de volgende stapel. Ik deed dit van 8.00 tot 16.30 en luisterde elke dag naar een andere radiozender die ik net niet goed kon horen. Vrienden en familie begonnen na deze uitleg van mijn werkzaamheden al snel met allerlei prangende vragen te komen. Of ik het wel vol hield, of het niet te geestdodend was, of ik niet compleet uit mijn veilige habitat gehaald was en hoe ik daar mee om ging.

Maar mijn tijd op kantoor beviel me eigenlijk best goed. Vanaf de eerste dag dat ik op de fiets stapte om er naar toe te gaan begon ik met observeren. Ik observeerde de mensen op mijn route naar kantoor. Zo kwam ik elke morgen dezelfde mensen tegen op de fiets, kwam de zon lange tijd precies op als ik over de brug fietste, vloog er steeds een gigantische zwerm vogels van het dak van het stadion, en kon ik vanaf de dijk een heel schattig huisje in kijken waar als ik op tijd was nog een meneer zat te ontbijten (als ik te laat was, was hij al weg). Als ik het gebouw binnenkwam stapte ik over het oranje snoer van de stofzuiger en groette de vrouw die aan het stofzuigen was. Eenmaal op mijn werkplek gingen de patronen en systemen waar ik zo dol op ben de hele dag door.

Ook mijn collega's observeerde en onderzocht ik voortdurend, ik vroeg ze naar hun droombanen, stelde ze voor duivelse dilemma's en kwam er achter waar zij over piekerden tijdens de uren dat we aan onze bureaus zaten. Ik kwam er achter dat ik me bevond tussen de meest geweldige en uiteenlopende groep mensen waar ik me ooit in bevonden heb. Ik kreeg make-up tips van visagist Sharon, sprak over literatuur met de Spaanse Monica, en ging een keer mee met de oerhollandse Anne en Samantha op hun wekelijkse McDonalds tripje in de pauze terwijl er knetterharde hardcore door de speakers, subwoofers en weet ik niet wat meer schalde die mijn tere kunstenaarshart aan alle kanten door elkaar rammelden. Ik sprak over het nut van kunst en waarom dat niet gratis moest zijn met Karim, die daarnaast ook nog in de pita-broodjesfabriek van zijn vader werkte en daarmee een outfit kon betalen die mijn hele weekloon bedroeg. Ik kwam er achter dat de dierenverzorgster dit jaar gaat trouwen, dat de muzikant niet langer droomt van muziek maken, en probeerde het gesprek dat de bioloog en de accountant hadden te begrijpen maar dit lukte helaas niet, gezien mijn eigen achtergrond. Uiteraard droeg ik als Gerda de kunstenaar ook een steentje bij aan deze kleurrijke groep. In de uren dat we praatten kreeg ik verschrikkelijk veel input, en de uren dat we stil waren broedde ik op de meest fantastische en idiote plannen die ik veelal direct na werktijd uit ging voeren. Ondertussen verzamelde ik mijn nietjes in een glazen potje om me later in meer glorieuze dagen te herinneren aan deze periode in mijn leven.


Ondertussen is het potje vol en is het project op kantoor afgelopen. Ik zit thuis met een boel ideeën voor werken en projecten die lopen en op stapel staan, en tik ik weer ijverig sollicitatiebrieven voor de meest uiteenlopende functies en denk zo nu en dan met heimwee terug aan de academie. Het was een geweldige omgeving die broeide van mogelijkheden, kleurrijke uitspattingen en nog kleurrijkere types. Maar als ik iets heb geleerd het afgelopen jaar is dat de wereld buiten de academie minstens zo kleurrijk is en ideeën gewoon door gaan, in wat voor omgeving dan ook. Dus misschien ga ik wel kantoorplanten-verzorger worden, meubeltester, chauffeur van een karaoke taxi, of patatbakker in een zwembad, of schoonmaker van hotelkamers of iets anders ongelooflijk boeiends. En daar dan werken over maken of teksten over schrijven. Lijkt me fantastisch.

De japanse schoenen paraplu

De japanse schoenen paraplu

Gedreven door het genot dat schuilt in nutteloze eruditie, verzamel ik al jaren studies die vanwege hun volstrekte eigenzinnigheid nooit deel hebben uitgemaakt van welke traditie dan ook. Bij elkaar vormen deze miskende theorieën een nieuw gebied van kennisleer: de morosofie. Letterlijk betekent morosofie: dwaze wijsheid of wijze dwaasheid. Morosofen zijn waanwijzen, mensen met een evident absurde theorie over het bestaan. Anders dan de middelmatige theorieën van New-Age goeroes, creationisten, ufologen enzovoort, zijn de morosofische studies zo verrassend, dat ze van de weeromstuit een literaire kwaliteit krijgen, reden waarom ze in Frankrijk wel Fous Littéraires worden genoemd.

Morosofen dragen verbijsterende oplossingen aan voor prangende vraagstukken. Is de aarde plat? Werd in het paradijs Nederlands gesproken? Zijn atomen ruimteschepen? Betreedt de wereld de Lila-fase?

In de regel is een morosoof iemand wiens wereld is ingestort door een schokkende gebeurtenis. Met behulp van zijn theorie slaagt hij erin uit de brokstukken een nieuw universum te reconstrueren waarin hij weer greep heeft op de gebeurtenissen. Hij construeert zijn theorie niet omwille van een hogere waarheid, maar omwille van een leefbaar bestaan. Morosofen zijn geen patiënten; zij zijn gezond bij de gratie van een waanbeeld. Morosofen leven niet in een droomwereld, maar lijden een normaal leven bij de gratie van een fantasme waarin de idiotie is bezworen.

En daarmee belanden wij bij het belangrijkste kenmerk van de morosofie. De morosoof weet een normaal bestaan te rijmen met een onvoorwaardelijke toewijding aan een absurde theorie. Het leven in twee werelden, elk met een eigen denksysteem, vormt de originaliteit van de morosofen. Met opmerkelijk gemak wisselen ze tussen de magische en de dagelijkse wereld.

A.E. Ing. Panamerenko

AE. Ing. Panamarenko

De Belgische kunstenaar en theoreticus Panamarenko ontwerpt enorme vliegmachines met betoverende namen als General Spinaxis, U-Kontrol III, en Meganeudon.

General Spinaxis

Staal, 1978

Hij staat in de traditie van Leonardo da Vinci die ook vergeefse pogingen deed te vliegen. De projecten van Da Vinci hebben tot op heden hun poëtische kwaliteit behouden, al zijn ze wetenschappelijk van nul en generlei waarde geweest.

Schetsen van Da Vinci's helikopter

Het grote verschil is dat Leonardo iets zocht wat nog niet was ontwikkeld, de techniek van het vliegen, terwijl Panamarenko wanhopig van de grond probeert te komen in het tijdperk van de ruimtevaart. Hij slaat de geschiedenis over en schaart zich aan de zijde van Leonardo alsof de wereld heeft stilgestaan.

De catalogi suggereren dat het primitivisme van Panamarenko een poëtisch protest is tegen de ‘kille’ moderne technologie die ontoegankelijk is voor leken. Of dat hij wordt gedreven door nostalgie naar een mythische tijd waarin wetenschap nog een persoonlijk avontuur was.

General Spinaxis

Staal, 1978

Maar dit is onzin, getuige de duizenden pagina’s die Panamarenko heeft volgekalkt met quasi-wiskundige berekeningen.

De morosofen verkennen gebieden die aan de kaarten van de wetenschap ontsnappen. Hun werken gunnen ons een blik op een universum dat parallel loopt aan de officieel erkende wereld. De morosofie verlost ons van de vanzelfsprekendheid waarmee wij ons beeld van de wereld voor het enig juiste en mogelijke nemen.

Alexander Pope, kleinste dichter ooit

Engelse dichter, nooit groter geworden dan 137 cm

Wilhelm Reich, sextherapeut
Alexander Pope, kleinste dichter ooit

Engelse dichter, nooit groter geworden dan 137 cm

Dames en heren kleine kunstenaars!

Toen ik werd gevraagd hier vandaag een voordracht te houden voor kleine kunstenaars moest ik meteen aan Wilhelm Reich denken. Uit de dikke mist van mijn geheugen sprong Rede an den kleinen Mann tevoorschijn, een hartenkreet van de Pools-Oostenrijkse sextherapeut waaraan ik in geen twintig jaar meer had gedacht. De Rede had destijds indruk op mij gemaakt, niet vanwege het uitgangspunt (de kleine man lijdt onder de grote man), maar door de aanpak. In een directe aanspreekvorm, van man tot man, pepert Reich de kleine man in dat hij zijn benauwde knechtenleven geheel aan zichzelf te wijten heeft.

Wilhelm Reich, sextherapeut
Kleine man!, roept Reich, je bent als de dood voor je eigen kleinheid en daarom sluit je je ogen ervoor. Je veracht jezelf en voelt je het best in de rol van geliefde slaaf. Wat je gegeven wordt neem je, maar zelf geef je alleen wat van je wordt geëist. Je mag de mensen niet je vrijheid nastreven en aan de waarheid heb je een hekel. In plaats daarvan ben je de hele dag bezig met levenstactieken. Je gelooft niet dat iemand die bij je aan tafel zit ooit iets groots zou kunnen presteren, maar alles wat in je krant staat geloof je klakkeloos. Als je mag kiezen tussen naar de bibliotheek gaan of een vechtpartij bijwonen kies je de vechtpartij, en van de grote mannen zie je niet de echte groten, maar alleen de quasi-groten, die zich met vele kleinen omringen. Zo gaat de aanklacht door, de hele Rede an den kleinen Mann lang. Reich voelt met de aangesprokene mee want de kleine man zit ook in hemzelf. Hij ziet alleen niets in halfzachte methodes en daarom stelt hij zich hard op, als een strenge maar rechtvaardige vader. Gelukkig maar, want dankzij die strengheid is Rede an den kleinen Mann een goed boek, ook al wordt het nauwelijks meer gelezen nu de kleine man nagenoeg is uitgestorven.


Hoe anders is het gesteld met de kleine kunstenaar! De kleine kunstenaar lééft, holt zelfs meteen naar de aula als hij hoort dat er een voordracht is speciaal voor kleine kunstenaars.

Kleine kunstenaar!, roep ik dus, tegenover elke droom van een groot kunstenaarschap staan honderd kouwe douches! De kleine man die in je zit is honderd keer makkelijker de nek om te draaien dan de kleine kunstenaar in je. Van de kleine vrouw die in je zit kun je honderd grote maken, maar van de kleine kunstenaar in je niet één groot kunstenaar.

Weet je nog, kleine kunstenaar, wat je zei op dat feestje op die boot, na je eindexamen? 'Nu ben ik een artiest,' zei je, en in je toon zat een vreemde combinatie van zelfspot en eigendunk. Duidelijk was de betrekkelijkheid hoorbaar, het besef dat alles nu pas echt ging beginnen, dat kunstenaar een nog veel te pretentieus woord was en dat je jezelf daarom een artiest noemde, net als de televisiekomiek, de liedjeszanger en de kleinkunstenaar. Tegelijkertijd klonk je heel zelfbewust, net of je al niet meer van hier was en nog uitsluitend sprak in al te letterlijk vertaalde Engelse zinnen als Now I am an artist. Net of je mentaal al over de grenzen van het stadstaatje Holland heen was en al op weg een wereldkunstenaar te worden.

De gespletenheid die je daar liet zien, kleine kunstenaar, is niet toevallig en typeert niet alleen jou, zij doortrekt alles wat kunst is. Er is de kleine kunst, het geploeter dat wordt bespot en vervloekt en doodgezwegen, en er is de grote kunst, zo hoog en heilig verklaard dat je er haast niet meer bij kunt komen. Het niemandsland daar tussenin is als een oceaan zo onafzienbaar. De ene soort kunst is minder waard dan niets, alle geld dat daarin gaat wordt beschouwd als weggegooid. De andere soort kunst is zoveel waard dat het grootste geld erbij verbleekt.

Jij, kleine kunstenaar, mag de oceaan proberen over te steken in een roeibootje. Al komt er een paradijs op aarde, altijd zul je het als kleine kunstenaar moeten blijven doen met de riemen die je nu al hebt. Altijd zul je worden klein gehouden, met harde hand, zonder pardon of medelijden. Dat is het verschil tussen de kleine kunstenaar en de kleine man. De kleine man was klein omdat hij arm en onmachtig was. Hij kon opklimmen, zich vermannen en verenigen en zijn macht en marktwaarde vergroten. Zo kon hij de kleine man in zichzelf overwinnen.

Kleine kunstenaars daarentegen kunnen de kleine kunstenaar in zichzelf nooit overwinnen. Ze blijven altijd klein omdat ze bij elk kunstwerk weer vooraan moeten beginnen. Echte kunst wordt kunstwerk voor kunstwerk uitgevonden. Kunst op zichzelf klimt niet, staat onverschillig tegenover macht en weigert zich te verenigen. Kleine kunstenaars die hun eigen marktwaarde denken te kunnen beïnvloeden zijn het slachtoffer van het Grote Postmoderne Misverstand. Dat zegt dat kunstenaars middenstanders zijn.

Geen honderd cursussen kunstmanagement en geen honderd netwerken, kleine kunstenaar, kunnen je marktwaarde groter maken dan die van een loterijlot: alleen de loterijbaas en de notaris hebben er invloed op. Kleine kunstenaars die dat niet begrijpen hebben de kleine man in zichzelf nog niet overwonnen. De kleine man verrichtte nuttig werk, dat nut kon vergroot worden en die vergroting te gelde gemaakt. Kunst echter heeft geen nut, nuttige kunst is geen kunst.

Niettemin is er weleens een kleine kunstenaar die met zijn roeibootje onverhoeds aanlandt op de kust van de grote kunst. Op één van de honderdduizend loten valt een grote prijs immers. Maar in principe zal de kleine kunstenaar, net als de kleine man dat vroeger deed, moeten afzien: sappelen, zwoegen, kromliggen. Voor altijd, want uitsterven zal de kleine kunstenaar nooit. De kleine kunstenaar moet eeuwig lijden, zo is het nu eenmaal. En dan biedt lijden nog geen enkele garantie voor een grote prestatie, hoe jammer dat ook is voor het Hardnekkige Romantische Misverstand. Dat zegt dat de genialiteit van een met bloed, zweet en tranen gemaakt kunstwerk vaststaat als het door niemand wordt bekeken, begrepen of gekocht.

Kleine kunstenaar!, er is geen frustrerender, geen ondankbaarder, ja geen mensonterender leven dan dat van jou! Je staat op de onderste trede en houdt je vast aan de bovenste en daar tussenin is niets! Het enige dat je gaande houdt is hoop, 'hoop, de vleugels aller tijden,' zoals de kleine dichter zegt. Maar hoop waarop? Zeg niet dat je hoopt een grootheid te worden, kleine kunstenaar, of erger nog, dat je beroemd wilt worden. Een grootheid kun je niet willen worden, grootheid blijkt! Beroemd kun je niet willen worden, beroemdheid wordt gemaakt! Beter dan de kleine kunstenaar in jezelf te overwinnen is het om de grote, beroemde kunstenaar die in je kop zit eruit te gooien.

Alexander Pope, kleinste dichter ooit

Engelse dichter, nooit groter geworden dan 137 cm

Het enige dat je kunt willen is leven voor de kunst, werken, iets maken en iets beters maken, een kunstwerk uitvinden en dan weer een nieuw kunstwerk uitvinden. Het enige dat je kunt willen is weten. Willen weten, kennis, de rest is irrelevant. Wat de aard is van die kennis of waar die vandaan komt, dat doet er niet toe. Bij een goeie vechtpartij is evenveel te leren als in een bibliotheek.

De legendarische wereldkampioen boksen Mohammed Ali heeft eens een toespraak gehouden voor studenten van de Harvard-universiteit. Hij zei: 'Op mijn eigen manier studeer ik ook een heleboel. Maar daar betalen de mensen niet voor, de mensen betalen voor dwaasheden. De wijze kan de dwaas spelen maar de dwaas kan niet de wijze spelen. Ik speel heel wat af.'

Een groot kunstenaar, kleine kunstenaar, Mohammed Ali...

Grand Tour souvenir: schilderij van vulkaan
Grand Tour souvenir, diverse items
Grand Tour souvenir: schilderij van vulkaan

De Grand Tour, een ontdekkingsreis naar de klassieke oudheid, kunsten en sociale omgangsvormen was vooral populair bij de Britse adel en notabelen. De universiteiten van Oxford en Cambridge verloren in de 18de eeuw veel aan kwaliteit en de aristocratie stuurde hun zonen na Eton daarom liever op reis. De opgedane kennis en levenservaring moest de jonge mannen –en vanaf de 19de eeuw ook vrouwen- voorbereiden op sleutelposities in het openbare leven. De meeste reizigers waren jonger dan 20 jaar; jongens dus, die hun wilde haren nog moesten kwijtraken: de eerste liefdeslessen en gokken hoorden ook bij de reis.

Parijs en met name Italië waren de belangrijkste bestemmingen van de Grand Tour. Het reizen was tijdrovend en er stond veel op het programma. De Grand Tourist was 6 maanden tot vaak 2 jaar onderweg. Het Carnaval in Venetië, het Paasfeest in Rome of een uitbarsting van de Vesuvius, niets wilde men missen.

Om de Tour in goede banen te leiden, kreeg de jonge reiziger een bearleader (gouverneur/ voogd) mee. Meestal was dit een man die al vaker in Italië was geweest en de jonge Milord wegwijs moest maken. Afhankelijk van budget en reisduur had de reiziger ook de beschikking over een of meerdere kamerheren en een koetsier. Veel reizigers huurden ook lokaal personeel in zodat tenminste iemand zich verstaanbaar kon maken. Buitenlandse relaties van hun ouders of lokale gidsen en handelaars in antiquiteiten zorgden voor rondleidingen en introducties.

Grand Tour souvenirs

De Grand Tourist deed gedurende zijn reis vele indrukken op. Teveel om zich alles bij zijn terugkomst te herinneren. Menig reiziger schreef daarom brieven naar huis of maakte een reisverslag.

Er werden ook souvenirs aangeschaft die tastbare herinneringen vormden aan de reis. Soms waren dit originele antiquiteiten. Maar de Grand Tourist kocht ook (schaal)modellen van kunst- en bouwwerken, beelden in brons of marmer, prenten, tekeningen, schilderijen en daktyliotheken die voor dit doel werden gemaakt.

De souvenirs gaven de reiziger status, dienden -eenmaal thuis- als ‘conversation pieces’ tijdens diners met relaties, vrienden en familieleden en illustreerden de opgedane kennis. Ze werden ook gebruikt in het kunstonderwijs en kregen grote invloed op de ontwikkeling van kunst en architectuur. Alle belangrijke kunstacademies beschikten in de 19de eeuw over een collectie beelden in gips, afgietsels van beroemde beelden uit de oudheid.

Grand Tour Souvenir: Hercules Farnese
Grand Tour Souvenir: sculpture
Grand Tour Souvenir: model van tempel

“That which is creative, creates itself” ––John Keats

Op school mag niets meer ongezegd blijven; alles moet besproken worden. Het kind wordt het recht ontzegd zijn geheimen te koesteren. Voor dagdromen, fantaseren of verdringen lijkt geen plaats. Elke minuut van het kinderleven moet betekenisvol zijn. Maar kinderen willen pretentieloos spelen en experimenteren. De mogelijkheid om beelden en gedachtes te vormen die zich in het verborgene van de geest aan het zicht van anderen onttrekken, mag hen niet ontzegd worden.

Ik leef bij de gratie van de talloze beelden die zich elke driehonderdste milliseconde aan mij opdringen. De afstand tussen bewust en onbewust lijkt minimaal. Doelloze gedachten domineren mijn brein en rijgen zich aaneen tot ontelbare, vluchtige denkbeelden. Elke handeling en elke vorm van gedrag wordt voorafgegaan door fictieve plannen en fantastische voorstellingen.

Op de kleuterschool herkende men al vroeg mijn vermogen om uitzonderlijke tekeningen te maken. Waren ouders en onderwijzers competent om aanleg herkennen? Op grond van welke criteria beoordeelde men mijn tekeningen? Als ik ze analyseer dan vallen realiteitsgehalte, detaillering en intensiteit op. De verbeelding is niet opvallend eigenzinnig of expressief. Het kleurgebruik oogt realistisch. De afbeeldingen hadden betrekking op recent gemaakte uitstapjes, kabouters en fantasiedieren. De uitdaging was om de imaginaire beelden zo perfect mogelijk af te beelden. Kinderen streven geen expressiviteit na. De zichtbare strijd van het scheppen, de gestolde motoriek van het schilderen, waarderen alleen volwassenen.

Mijn talent had weinig te maken met kenmerken die van belang zouden kunnen zijn voor een toekomstig kunstenaarsschap.

Gedurende de lagere schooltijd tekende ik naast ontelbare muizen met menselijke uitstraling, geheime overlevingsvoertuigen die konden rijden, vliegen en duiken ook historische anekdotes zoals de onthoofding van van Oldebarneveld. * Veel kunstenaars zeggen zich al vanaf hun jeugd buitenstaander te voelen of waarnemer te zijn en een grotere receptiviteit te bezitten voor hetgeen er om hen heen gebeurt.

Onderwijzers interpreteerden de bloederige tekeningen als uitingen van psychische gestoordheid of gezinsproblemen. Ze legden impliciet een verband tussen artistieke kwaliteiten en geestelijke abnormaliteit. Ik bezat onmiskenbaar een zekere drang om te shockeren. Bloederige, enge taferelen leenden zich daar goed voor. Niet alleen bewondering werkt stimulerend, ook een negatieve respons stimuleert de drang om te scheppen; ik zal ze eens wat laten zien! Het gevoel een outcast te zijn genereerde energie.

Op mijn twaalfde kreeg ik les van een leraar met een vlinderstrik, die zich als kunstenaar manifesteerde. Als rolmodel, waarnemer, fantast en subversieveiling creëerde hij een omgeving die inspireerde. Het vertrekpunt vormde het idee van de leerling, voortdurend refererend aan de kunst en het kunstenaarschap. Hij had vertrouwen in het idee van de leerling. Die houding sprak ook leerlingen die weinig met kunst op hadden aan. Hij nam zijn eigen handelen waar, stelde zijn oordeel uit en bleef continue alert. De leerlingen geloofde in de oprechtheid van de leraar. Hij was, zonder dat hij het wist, een voorloper van wat nu authentiek leren genoemd zou kunnen worden.

Nog steeds werd ik gezien als een talentvolle leerling. Dat hield een belofte in, die alleen nog even waargemaakt moest worden. De stap naar de academie leek van zelfsprekend.

De belofte is gebleven. Maar hoe langer die standhoudt des te kleiner de kans dat hij wordt ingelost. Gaandeweg raakt de persoonlijke identiteit verbonden met de identiteit als kunstenaar. Dat maakt stoppen onmogelijk. Indachtig Bourdieu lijkt het kunstenaarschap een jas die ik niet uit kan trekken want dan ben ik naakt.