239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Dat er een objectief verschil bestaat tussen het zichtbare en het onzichtbare is een redelijk recente gedachte. Of iemand nu beweert dat zaken die onzichtbaar zijn niet bestaan of juist dat er meer tussen hemel en aarde is dan toegankelijk is voor de zintuigen, in beide gevallen wordt er vanuit gegaan dat het zintuiglijke een bepaalde objectieve grens heeft waarachter zich al dan niet iets bevindt. Zoals op veel gebieden is het ook met betrekking tot de grenzen van het waarnemingsvermogen voor de meeste mensen geen enkel probleem om meerdere en verschillende, elkaar uitsluitende dingen tegelijkertijd te geloven. De algemene overtuiging dat de wereld “achter onze zintuigen” bestaat uit elektromagnetische golven en piepkleine deeltjes (vraag maar eens rond) vormt geen belet om tegelijkertijd met kracht te beweren dat we alleen moeten geloven in wat we “met onze ogen kunnen zien en met onze handen kunnen pakken”.

Op zich is het redelijk eenvoudig na te voltrekken dat al onze kennis over de wereld, inclusief de meest geavanceerde natuurwetenschappelijke vorm daarvan, een product is van onze waarnemingen en ons denken. De gigantische conceptuele stap die we allemaal in de wieg maken als we ons realiseren dat sommige dingen die voor onze ogen heen en weer zweven onze eigen handen zijn, wordt op steeds kleinere en minder spectaculaire schaal, bij ieder nieuw begrip gemaakt. Dat we het bestaan van onze handen als objectief feit beschouwen is het product van een uiterst precieze fine-tuning tussen verschillende waarnemingen en het combinerende vermogen van ons verstand. Voor degene die vervolgens zijn handen wil beschouwen als het ultieme instrument om de werkelijkheid van de wereld vast te stellen (namelijk of zij tastbaar is), kan het zinvol zijn om zich te realiseren dat er een moment is geweest waarop hij met zijn denken, zijn eigen handen heeft samengesteld uit een verwarrende hoeveelheid waarnemingen.

Toen mijn dochter Julia vier jaar was vond zij een klein kompasje in een bureaula; ze maakte daar een touwtje aan, hing het om haar nek en keek er voortdurend op. Mijn vader kwam op bezoek en complimenteerde haar met haar mooie kompas. Op hoge toon antwoordde Julia: “Nee opa, dat is mijn wekker, vanmiddag in de winkel dacht de meneer ook al dat het een kompas was”. Ik realiseerde mij dat voor een kind van vier, voor wie uren en windstreken nog nauwelijks bekende grootheden zijn, het verschil tussen een kompas en een wekker niet relevant is. Het zijn allebei ronde kastjes met een wijzertje achter glas. De volwassene die een dergelijke “vergissing” corrigeert zonder bereid te zijn de begrippen tijd, windstreken, magnetisme, veerkracht etc. uit te leggen, heeft zelf het pad der pedagogie verlaten. (het is in feite geen correctie maar een onschuldig compliment)

Voor een kind bevinden de begrippen en woorden zich met onmeetbare tussenruimtes in een heelal van waarnemingen. In het beste televisie programma ooit: achterwerk in de kast, trad een keer een jongetje op die op sombere toon vertelde: “ik vind dat het leven steeds ingewikkelder word: vroeger dacht ik dat de wind gewoon waaide, maar nu heb ik op school geleerd dat de wind altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied waait”. Net als voor deze jongen eindigt voor veel mensen de persoonlijke en avontuurlijke omgang met kennis op school. De tragiek bestaat eruit dat zijn leraar hem niet de ontzagwekkendheid van het hogedrukgebied heeft kunnen bijbrengen, waarschijnlijk omdat hij deze zelf ook niet voelde. Het begrip hogedrukgebied is niet gebracht als een poort die een oneindige hoeveelheid nieuwe waarnemingen mogelijk maakt, maar als een muur die de geheimzinnige oorzaak van de wind, waarvan ieder kind natuurlijk de wereldomspannende macht voelt, ontoegankelijk maakt.


Luchtdruk is een fenomeen waarvoor we onze waarneming kunnen scholen en verfijnen. Halfbewust nemen wij de werking van luchtdruk, en haar samenhang met de temperatuur en de vochtigheid van de lucht op ons lichaamsgevoel en onze stemming waar. Als we op school in een afwisseling van practica en theorie zouden leren hoe deze subtiele luchtdrukwaarnemingen in direct verband staan met de druk in de hogere atmosfeer en hoe daar wind tot en met orkaankracht in kan ontstaan dan zou deze kennis ons niet somber of gedesillusioneerd maken.

Onze begrippen vormen een netwerk dat naar gelang zijn fijnmazigheid in staat is om waarnemingen in ons bewustzijn op te vangen, de rest glijdt er doorheen. Maar evenzeer als het niet mogelijk is om een waarneming in het bewustzijn vast te houden zonder er een bepaalde mate van begrip voor te hebben, net zomin kan een begrip of een woord beklijven dat niet op een bepaalde manier waarneembaar wordt. Als deze eenvoudige basiswetmatigheid van het kennen over het hoofd wordt gezien leidt dat tot de deprimerende misvatting dat ons waarnemingsvermogen of ons denken of beiden van buiten begrensd zijn. Ons begrippennetwerk heeft een horizon net als onze waarneming en deze beide horizonnen hangen samen. Nieuwe waarnemingen kunnen alleen aan de zoom van onze begrepen ervaringen hechten, nieuwe begrippen kunnen uitsluitend bij bestaande ideeën aanknopen. Beweren dat er achter deze horizonnen niets bestaat is even kortzichtig als beweren dat wat zich daarachter bevindt pas de echte werkelijkheid is.


De fijnmazigheid van ons begrippennetwerk en de nauwkeurigheid van onze waarnemingen hangen met elkaar samen. Een goede automonteur kan aan de klank van een draaiende motor horen wat er al dan niet mis mee is. Dat komt niet omdat hij betere oren heeft dan wij maar omdat zijn werk hem een uiterst verfijnde inzage in de onderdelen, materialen, bewegingen, wrijvingen en potentiële gebreken van een automotor heeft verschaft. Een kok is in staat om te proeven welke ingrediënten zich in een gerecht bevinden, zijn “ontwikkelde smaak” bestaat uit de hoeveelheid begrippen die hij in zijn loopbaan heeft ontwikkeld om alle nuances die zijn neus en smaakpapillen hem overbrengen van elkaar te onderscheiden. Begrippen snijden de ervaring, die in eerste instantie een eenheid lijkt, uit elkaar. Begrippen trekken dat wat in de diepte van de waarneming verborgen ligt naar de oppervlakte. Grove begrippen houden de waarneming gevangen in geplooide donkere knoedels, kennis vouwt de waarneming open tot een groot verlicht oppervlak.

Kunst kan de experimentele omgang met kennis zoals die door kinderen wordt toegepast opnieuw actueel maken. Het gaat er bij kunst dus niet om dat we iets maken dat “waar” is, maar iets wat er geloofwaardig uit ziet, dat betekent dat we met de wetmatigheden van het waarneembare een geraffineerd spel spelen dat bij de toeschouwer een tweeledig effect oproept: enerzijds moet die meegenomen worden in wat hij ziet en tegelijkertijd moet die zich toch voortdurend bewust blijven van de kunstmatigheid van de situatie. Deze spanning, tussen de overgave aan de waarneming en het gevoel van medeplichtigheid van het spel, is de bevrijdende en troostende werking van kunst.

In het menselijk bewustzijn ontstaat een scheiding tussen onszelf en de wereld. In het denken lossen wij deze scheiding weer op, dat is een doorlopend proces waarin nieuwe waarnemingen en nieuwe begrippen zich samenvoegen tot een steeds fijner en uitgebreider weefsel. De levendigheid van het denken is belangrijk. Waarnemen en denken, het proces van de waarheid, geeft zelfstandigheid en vrijheid.

Het programma van het Studium Generale wordt afgetrapt door Rozemund Uljée met een lezing over twee denkers die de werkelijkheid hebben gedefinieerd: verwijzingen naar ideeën uit het verleden die onze perceptie van de realiteit wezenlijk veranderd hebben.

Pierre Huyghe

Deel 1: Plato en de onveranderlijke rijk van het echte

Het beginpunt bevindt zich in de ideeënleer van Plato, de vader van de moderne westerse filosofie. Rozemund geeft ons een idee van zijn visie op ‘het echte’ en de werkelijkheid. Plato kan worden gezien als de eerste vertegenwoordiger van het idee dat alleen door de rede toegang kan worden gevonden tot ‘het echte’. Hij vraagt zich af hoe het kan dat, ondanks de vele verschillen in zintuigelijke ervaringen, wij toch tot een universeel begrip van het bestaan kunnen komen. Hij maakt een onderscheid tussen de fenomenale wereld – die wij waarnemen met onze zintuigen – en de wereld van ideeën die de onderliggende structuur van de fenomenale wereld vormt en dus gezien moet worden als de echte werkelijkheid. Voor hem is de fenomenale wereld onbetrouwbaar omdat het ontstaat vanuit zintuigelijke perceptie, en dus vluchtig is: dingen die bestaan zullen ooit ook verdwijnen. En hoewel wij onze zintuigen gebruiken om schoonheid, gerechtigheid, en goedheid waar te nemen, is het allen via de rede dat wij hier ideeën over kunnen vormen. Uit deze logica kunnen wij de negatieve houding van Plato tegenover de kunst verklaren. Omdat de kunst enkel een imitatie van het rijk der ideeën vormt, blijft kunst een kopie van een kopie—en dus van secundaire waarde.

Ribbons, Ed Atkins, 2014

Deel II: Waarom kunst niet zonder Nietzsche kan

Het idee dat de rede een bevoorrechte positie neemt in het vinden van ‘het echte’ wordt sinds Nietzsche het meest radicaal betwist. Nietzsche was een pionier die de weg vrijmaakte voor het einde van een hogere wereldorde, zoals die van Plato, die onze werkelijkheid verklaart. Zijn beroemde kreet, ‘God is dood’, geeft zijn visie weer dat een hogere realiteit niet bestaat en dat de werkelijkheid waarin wij nu leven de enige bestaande realiteit is. Immers, ‘om een andere wereld te erkennen betekent het ontkennen van het leven zelf’. Dit is de reden waarom Nietzsche zo geïnteresseerd was in het nihilisme—het besef dat de werkelijkheid geen hogere betekenis of waarde kent.

Door het vormen van een dualistisch wereld beeld waarin objectieve kennis mogelijk is, dienen Platonisme en de daaropvolgende filosofieën (inclusief het christendom) als tegengif voor een oorspronkelijke vorm van nihilisme in de wereld – als de wanhoop van de zinloosheid van de werkelijkheid. Het ontkennen van een hogere realiteit is van belang voor wat Nietzsche de ‘re-evaluatie van alle waarden’ noemt.

Wanneer een ‘hogere’ realiteit wordt ontkent worden wij geworpen op de fysieke, het materiele, het chaotische, en het eindige. Dit betekent dat de mens niet regeert wordt door een betere, hogere werkelijkheid maar dat hij de kans gegeven wordt om zelf zijn eigen werkelijkheid te vormen.

Deze bevrijding wordt door Nietzsche gezien als de reden waarom wij op verschillende manier naar de waarheid kunnen kijken:

‘De waarheid kan worden gezien als een sculptuur: door enkel vanuit één

oogopslag waar te nemen kunnen wij het sculptuur als geheel niet waarderen of begrijpen. Alleen door er omheen te cirkelen, en het van alle hoeken te bekijken kunnen wij het werk echt waarderen. Mensen als Plato, die de toegangsweg naar de werkelijkheid vinden in de Rede zeggen: “er is maar één waarheid die op één manier bekeken moet worden”. Een dergelijke denkwijze verlamt onze mogelijkheid tot begrip en maakt het onmogelijk vrij te zijn’.

Nietzsche noemt degenen die zich zichzelf niet beperken tot één specifieke realiteit de ‘vrije geesten’ – oftewel ‘de Kunstenaar’. Hij zegt: ‘De kunst is van hogere waarde dan de waarheid. Niets anders dan kunst! Kunst maat het leven mogelijk, de grote verleiding van het leven, de grote stimulans te leven. Kunst is de enige superieure tegenhanger van de wil tot leven-ontkenning.’

Opgetekend door Afra Marciel

Het lezen van de Essais van Michel de Montaigne is een verslavende bezigheid. Je hebt voortdurend het gevoel direct met hem in gesprek te zijn, met een zeer scherpzinnig en aardig mens. Iemand met wie je graag bevriend zou zijn.

Wat typeert Montaignes stijl in de Essais?

Opvallend in de Essais is de grote hoeveelheid citaten, die ingelijfd in het betoog zelf wezenlijk tot de structuur van het werk behoren. Ook wemelt het van de anekdotes. Meestal zijn dat illustraties bij een eerder behandeld onderwerp, maar vaak ook loopt het uit de hand en wordt de overgang van het een naar het ander onduidelijk. In de Essais ontbreekt iedere vorm van constructie. Montaigne begint zonder vastomlijnd plan. Het komt dan ook regelmatig voor dat de titel van een essay niet of nauwelijks de inhoud ervan dekt. Naar aanleiding van wat hij leest, probeert hij zich een beeld te vormen van zichzelf, en daarmee van de mens. Hij denkt associatief, zelfs soms nonchalant. Een essay is dan ook nooit af. Het staat steeds open voor nieuwe verhalen, opmerkingen en aanvullingen, die door hun toevoeging overigens niets aan de structuur veranderen. Montaigne schrijft in een ‘style naturel’, zijn zinnen rijgen zich als vanzelfsprekend aaneen, hij probeert elk cliché of vooroordeel te vermijden. Montaigne’s denkmethode is een vorm van protest tegen een al te geordende rationalistische denkwijze. Hij tastte daarmee, ruim voor Descartes, de ‘schijnbare’ kracht van de vereenvoudigingen van het puur systematisch denken aan.

Waar gaan de Essais over?

  • Over de ledigheid,
  • de vriendschap,
  • de eenzaamheid,
  • de wisselvalligheid van onze daden,
  • het oefenen,
  • het berouw,
  • de kunst van het discussiëren,
  • over hoe men pas na onze dood over ons geluk kan oordelen,
  • dat filosoferen leren is hoe te sterven,
  • over een gewoonte op het eiland Cea,
  • over hoe te oordelen over andermans dood,
  • over de ervaring,
  • over enige verzen van Vergilius,
  • de verwaandheid,
  • de ijdelheid,
  • het uiterlijk,
  • kannibalen,
  • het geweten,
  • de wreedheid,
  • over lafheid als de moeder van de wreedheid,
  • over het bestraffen van de wreedheid,
  • over koetsen, kreupelen, schoolfrikken,
  • over de opvoeding, de genegenheid van ouders voor hun kinderen,
  • over dat kinderen op hun ouders lijken,
  • over onze gevoelens die voorbij het leven reiken,
  • over dat ons gemoed zijn emoties af reageert op de verkeerde dingen als de echte ontbreken,
  • over leugenaars, het doen van voorspellingen, de macht van de verbeelding,
  • over wie zich inbeeldt dat hij uit kan maken wat waar is en wat niet,
  • over wat een dwaas is,
  • over dat wij om hetzelfde lachen en huilen,
  • over de ijdelheid van woorden, loze spitsvondigheden,
  • over dat er morgen weer een dag is,
  • over boeken,
  • over het logenstraffen,
  • over wat nuttig en eerbaar is,
  • over hoe je een goed gebruik kan maken van je wilskracht,
  • over verschillende methodes die tot hetzelfde doel kunnen leiden,
  • over standvastigheid,
  • over dat de een zijn brood de ander zijn dood is,
  • over gewoontes en dat je eenmaal aanvaarde wetten niet zomaar veranderen moet,
  • over wisselende uitkomsten bij eenzelfde doelstelling,
  • over dat wij bescheiden moeten oordelen over Gods beschikkingen,
  • over dat het Fortuin vaak gelijke tred houdt met de rede,
  • over de ongelijkheid onder ons mensen,
  • over het bidden,
  • over onze tijd van leven,
  • over hoe onze geest in zichzelf verstrikt raakt,
  • over dat onze verlangens toenemen als ze worden tegengewerkt,
  • over roem,
  • over duimen,
  • over een gedrochtelijk kind,
  • over drie vormen van omgang,
  • over afleiding
  • en over de nadelen van een hoge positie.