239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Dames en heren!

Ik heb geen plaatjes, ik ontdekte te laat dat dat de bedoeling was. Maar eigenlijk komt het wel goed uit, want voor wie goed luistert is dit een klein beeldenstormpje.

Ik val meteen met de deur in huis door te zeggen dat wij volgens mij niet in een tijd leven waarin illegaliteit de motor van de kunst zou moeten zijn. De kunst zelf is te zwak, ze is geen maatschappelijke factor van betekenis en heeft daardoor bij illegaliteit niets te winnen. Iets anders is dat er uiteraard kritisch moet worden nagedacht over de ontwikkelingen in de wereld, maar kritiek is nog wat anders dan illegaliteit. Illegaliteit is nodig bij sterke, onderdrukkende wetten waar de hand aan wordt gehouden door sterke, onderdrukkende wetshandhavers. Maar ons probleem is niet dat de politieke en sociale structuren waarin wij leven te sterk op ons drukken, maar dat de machthebbers zelf er op allerlei manieren te gemakkelijk onderuit kunnen. Onze democratie is in de loop der tijd tot in de details uitgebouwd, verfijnder en verfijnder geworden. De bureaucratie die van die ontwikkeling het bijna natuurlijke gevolg is, is voor de macht een zegen. In het uitdijen van een bureaucratie zit altijd een omslagmoment waarop de dingen naar de letter nog steeds democratisch zijn, maar naar de geest niet meer. In het woud van regels dat is geschapen om iedere groep en subgroep zo eerlijk zijn rechten te geven, wordt het steeds moeilijker de bomen nog te zien, en dan slaan de zakkenvullers en fraudeurs toe. Bureaucratie is de illegaliteit van de macht. Daar vindt het heimelijke terugpakken plaats, wordt de vermeende roofzucht van de fiscus gecompenseerd, tot bouwgrond gemaakt wat volgens de afspraken groen zou blijven, de hand gelicht met milieu- en gezondheidsnormen, en zo kunnen we nog even doorgaan. De bureaucratie heeft de macht schizofreen gemaakt. Spreken doet zij met de woorden van de democratie, die voor de officiële voertaal doorgaan, maar gedacht wordt er in onvervalste ‘me, myself and I’-termen. Vandaar dat de monden bij dat spreken altijd zo druipen van de huichelachtigheid, altijd zie je die valse glimlachjes, de slecht verborgen binnenpret om de toegesproken kudde die er toch weer met open ogen intuint. Je hoeft maar twee minuten naar een toespraak van Bush te kijken en het is niet meer om aan te zien. Over onze eigen leiders zwijg ik nu maar even.

De democratie zoals die zich heeft ontwikkeld, daar komt het op neer, is niet zozeer een middel gebleken om een opeenstapeling van macht te voorkomen als wel om de macht ongrijpbaar te maken. Want wie heeft de macht? Je kunt wel zeggen ‘de grote landen’ of ‘de multinationals’, maar wie zijn dat dan? De macht is onpersoonlijker dan ooit en niet meer aan bepaalde politieke of maatschappelijke ideeën of tradities gebonden, het enige idee dat zij nog heeft is dat van geld. Zo is het althans in het Westen. Daarbuiten vermoeden wij krachten die zich nog wel op tradities baseren, religieuze tradities bijvoorbeeld, en daar kunnen wij behoorlijk bang van worden. Want als zij hier komen halen wat wij hier allemaal hebben ‘opgebouwd’, zoals dat heet, dan zijn wij nog niet jarig. Wij weten maar al te goed hoe onstuitbaar een hebzuchtig volk kan worden, in onze eigen gloriedagen hebben wij zelf uit naam van God en vaderland de halve wereld leeggeroofd. Maar nu zitten wij in het andere kamp, met niet al te veel zelfvertrouwen en bovendien sterk vergrijzend, weliswaar met een voorbeeldige openheid naar de wereld (vinden wij zelf), maar als het erop aan komt toch zonder effectieve weermiddelen en aan alle kanten kwetsbaar. En in dit klimaat, dat alom als rommelend en dreigend wordt ervaren, met overal mensen die voor de zekerheid alvast hun eigen schapen op het droge trekken, zou nu een zekere opklaring kunnen worden bewerkstelligd door illegale acties van kunstenaars? Dat lijkt me op z’n zachtst gezegd onnozel.

Het eerste probleem is de onduidelijkheid over wat nu precies het doelwit zou moeten zijn van die acties. Waar richten ze zich eigenlijk tegen? Ik geef twee voorbeelden waaruit blijkt dat de kunstenaars zelf het ook niet weten.

Vorig jaar mocht ik het meemaken dat ik werd uitgenodigd op de kunstacademie van Enschedé, de AKI, om deel te nemen aan een symposium over opstand. Toen ik ’s ochtends het gebouw naderde waren studenten op het grasveld bij de ingang een gigantisch kunstwerk aan het maken van tientallen op elkaar gestapelde supermarktkarretjes. Even later toen ik binnen stond en werd verwelkomd door een docent, werden we onderbroken door een van de studenten van buiten. Hij kwam zeggen dat ze de supermarktsculptuur met het gebouw wilden laten versmelten en dat ze daarvoor een ruit moesten ingooien. ‘Mag dat?’ vroeg hij aan de docent. ‘Een ruit ingooien? Daar zit ik niet op te wachten,’ was het antwoord. ‘Oké, dan niet,’ reageerde de student, en hij droop af. Daarmee was het opstandgehalte van het symposium meteen getekend. Er werd niets te berde gebracht dan onbevlogen gezemel. In de forumdiscussie die de dag afsloot riep ik op een goed moment uit louter balorigheid: ‘Er moet meer gezag komen!’ De volgende dag kreeg ik in een enthousiaste e-mail te horen dat ik zeer behartigenswaardige dingen had gezegd waar ze ‘heel veel aan hadden gehad’. Als dank werd mijn kop op de cover geplaatst van het in boekvorm uitgegeven jaarverslag van de AKI. Zo makkelijk is het nu om beroemd te worden, gewoon zeggen dat de opstand niet doorgaat. Vanavond zeg ik dat weer, maar ik hoop van harte dat het deze keer anders zal aflopen, en dat Mister Motley de eer aan zichzelf zal houden.

Een tweede voorbeeld van illegaliteit zonder doel komt van de Biënnale van Venetië, ook vorig jaar. Ik was daar met kunstcritica Anna Tilroe, die de ervaring waar ik op doel al eerder treffend heeft omschreven, en ik gebruik dan ook, met toestemming, haar woorden.

“We krijgen hier van een bekende internationale curator een voddige roze krant in de hand gedrukt. Survival Guide for Demonstrators staat erboven. De krant staat vol tips voor demonstranten over de beste demonstratieplaatsen in diverse wereldsteden, trein- en busverbindingen, veiligheidsmaatregelen en over rechten bij arrestatie. In een hoekje staat een dankwoord aan een paar bekende curatoren en een zeer eigentijds museum. Aha, dit is een kunstwerk! Dat verklaart waarom nergens een verklaring te vinden valt die zegt waartegen gedemonstreerd moet worden. Dat zou van de krant een politiek blaadje maken, en dat is de bedoeling niet. ‘I like demo’s,’ schrijft de kunstenaar, Jota Castro, terloops. ‘() The more alternative, the merrier.’

Lekker leuk demonstreren! Dondert niet waartegen, want dit is een conceptueel kunstwerk, dat wil zeggen dat het vooral gaat om het idee, in dit geval het idee van speels en alternatief zijn. Precies zo moeten we Utopia Station begrijpen. Het is een zit- en internethoek in de Arsenale, een van de tentoonstellingsgebouwen van de Biënnale, waar een chaos heerst van posters, folders en informatiestands. Het geheel doet denken aan de ‘aksie’-sfeer uit de jaren zestig, maar dan zonder enige richting. Niets wijst terug naar de echte utopisten. Nergens is een denkbeeld te vinden over een toekomstige wereld. Wat we hier wél in volle omvang zien is dat de kunst zich dolgraag weer wil engageren. Maar niet meer weet hóe en met wát.”

Welnu, de hier omschreven toestand spreekt ook uit het thema van deze avond. We worden geacht te spreken over verschijnselen als graffiti, stickeren en het stelen van tentoonstellingen, maar het is niet duidelijk welke graffiti er bedoeld wordt, wat er op die kunstenaarsstickers allemaal staat en welke tentoonstellingen er dan precies gestolen moeten gaan worden. Of wordt bedoeld dat graffiti in zichzelf al artistiek en illegaal genoeg is, bij voorbaat in orde omdat het graffiti is? Nu zijn er prachtige graffiti-werken gemaakt, bijvoorbeeld ter opfleuring van de ijzeren rolluiken die onze winkelstraten ’s nachts tot zulke rattenriolen maken. Maar er is ook gigantisch veel graffiti-shit, die heeft bijgedragen aan de verloedering van onze steden. Net als zeer velen ben ik van mening dat de privatisering het staatsbedrijf der Nederlandse Spoorwegen heeft ondermijnd, maar ik voel niet dat daar nou iets aan is gedaan door de kunstenaar die de bank waarop ik laatst mocht meereizen van boven tot onder heeft volgespoten met FUCK HELL. FUCK HELL, godbetert, hoe kom je erop! Dit soort acties is niets anders dan het spiegelbeeld van de smakeloosheid waarmee vooral de buitenranden van onze steden al sinds jaar en dag worden volgeplempt met junkarchitectuur, en onze binnensteden visueel vervuild met een wildgroei aan reclame-uitingen. Het stadsbestuur van Parijs heeft enkele jaren geleden het verstandige besluit genomen op de Champs Élysées alle straatreclame te laten verwijderen, maar Frankrijk is dan ook een relatief autoritair land waar de autoriteiten nog weleens een decreet kunnen uitvaardigen. In ons door en door democratische land gaat het anders. Zo heeft de gemeente Rotterdam onlangs het bedrijfsleven ter plaatse opgeroepen méér reclame aan de lantarenpalen te gaan hangen. De stad met de grootste haven ter wereld kan namelijk de straatverlichting niet meer betalen, en het leek de wethouder wel een goed idee om daarvoor dan zo’n reclamepot in het leven te roepen. Briljant, heeft het stadsbestuur gedacht, ook weer opgelost!

Onder aanmoediging van de overheid wordt de stad dichtgeplamuurd met beelden die naar hun aard tot op de bodem leeg zijn. Alsof wij op den duur niet collectief door die leegte worden aangetast, alsof wij door zo’n visuele omgeving niet langzaam naar een mentaal vacuüm worden gedreven. Dat zou je de legale illegaliteit van de macht kunnen noemen: dáár zouden kunstenaars eens wat tegen moeten doen.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, gevangen als wij inmiddels zijn in een alsmaar oplopend ongeduld, waarbij we de beelden die niet in een nanoseconde op ons netvlies blijven kleven al nauwelijks meer een kans gunnen. Het antwoord dat kunstenaars op die zorgelijke ontwikkeling hebben bedacht, is dat ze zich gaan uitdrukken in dezelfde soort beelden als waarmee wij al worden overspoeld, onder het motto van vuur met vuur bestrijden. Iemand die die strategie bewust toepast is de Italiaans-Zweedse regisseur Erik Gandini, die vorig jaar op de IDFA met zijn documentaire Surplus de Zilveren Wolf won. Gandini vindt, en dat is ook de ondertitel van zijn film, dat wij worden ‘geterroriseerd tot consumeren’, dus dat belooft wat. Surplus is wat je een visueel manifest van de anti-globalisering zou kunnen noemen, en een belangrijk woordvoerder van die beweging, John Zerzan komt in de film ook aan het woord.

Surplus is een verzameling mooie en vaak ook verrassende beelden. We zien bijvoorbeeld een volkomen hysterische dikzak op een podium die een zaal vol Microsoft-personeel opzweept. We zien een locatie in India waar 40.000 arbeiders gigantische schepen slopen om het ijzer opnieuw te gebruiken, prachtige beelden met al die roestkleuren. We zien wereldleiders die met de juiste lipbewegingen (Gandini kent zijn special effects) anti-globalistische leuzen uitkramen. En toch is de film, Zilveren Wolf of niet, als analyse van een zekere toestand in de wereld mislukt. Gandini heeft rake beelden gevonden, zonder meer een verdienste, hij is thuis in de computermanipulatie, ook een verdienste. Maar hij maakt die beelden niet ondergeschikt aan een bepaalde visie en je vraagt je sterk af of hij die wel heeft. Er is in die film wel een klepel maar geen klok. Zo voert hij Cuba op als het aards paradijs, volstrekt naïef, alsof we nog veertig jaar terug leven, in de tijd dat Harry Mulisch bruingebakken terugkwam uit Cuba en hier de loftrompet over Castro begon te steken. Zou het misschien zo zijn dat de bewust nagestreefde reclame-achtige stijl van Gandini een inhoudelijke visie automatisch in de weg gaat zitten? Heeft de reclame immers niet het fabelachtige vermogen beelden van de meest gruwelijke inhoud, maar wel met een hoog-esthetisch uiterlijk, naar een politieke neutraliteit te manoeuvreren (met als pregnantste voorbeeld Benetton)?

Belangrijke vragen voor Mister Motley, dunkt mij. Want ook hij lijkt, gezien de sterke nadruk op mooie beelden in zijn blad, aangestoken door de angst dat onze hersens alleen nog via onze visuele cortex zijn te bereiken. Dat is gevaarlijk, want als je even niet oplet ben je volkomen ingelijfd bij de vrije en blije plaatjescultuur, ook al streefde je aanvankelijk nog zo oprecht naar de illegaliteit.

Ik dank u.

http://www.cornelbierens.nl/

Uitgesproken Amsterdam, 12 februari 2004, Cornel Bierens

prins carnaval Geleen
Eva Braun
carnaval
carnaval 2
prins carnaval Geleen

Carnaval... the horror... the horror...
Mijn vraag is deze: waarom vind ik carnaval zo erg?
O, wacht, ik vind het niet erg. Ik vind het zelfs walgelijk.

Op zich is het toch een fantastisch gegeven: ‘Een korte periode van chaos, het tijdelijk opheffen van sociale ongelijkheid. Rolverwisseling en overaccentuering van het gedrag dat bij de aangenomen rol hoort.’ Hetgeen klinkt naar maatschappelijk oproer, iets waar ik te allen tijde vóór ben. Doch wat zich doorgaans uit in grote groepen mensen die super raar gaan doen, gewoon op straat, die zich bizar kleden waarbij vaak elke vorm van ijdelheid lekker aan de kant wordt geschoven en die beginnen met drinken om 10 uur ’s ochtends tegen de kater van de vorige nacht, want het feest gaat onbekommerd een paar dagen lang door. Er is echter gelukkig geen plaats voor kleinzerigheid, bekrompenheid, buitensluiten, negativiteit, voor alles wat de feestroes in de weg zit. Als je je in een feestende carnavalsmassa mengt word je onmiddellijk opgenomen en verwelkomd, je wordt onderdeel van het geheel. Jij en de hossende massa zijn één.

Je ziet een dansende buurman voorbijkomen in een mislukt smurfenpak en je denkt: ‘Daar zit dus tóch leven in.’ De kans is groot dat hij van jou hetzelfde denkt in je zelfgemaakte ‘Aardappel Anders’-kostuum. Je ziet hoe een caissière van de plaatselijke supermarkt iemand hartstochtelijk staat te zoenen en dat de groene schmink van haar gezicht zich mengt met de roze lippenstift van haar mannelijke feestpartner. Achter hen zoent een heel lelijke clown op zijn beurt met dezelfde passie een lantaarnpaal (geen kostuum, gewoon een lantaarnpaal) en er komt een praalwagen in de straat voorbij in de vorm van een neus.

De geschiedenis van het carnaval kent vele verschillende versies en varianten. Hoofdelement voor een beetje carnavalesk feest is een maatschappelijke of kerkelijke hiërarchie. Er moeten minimaal twee partijen zijn van ongelijke sociale of kerkelijke orde. Want waar gezag is, daar zijn (met een beetje geluk) een aantal onderdanen of volgelingen die dat gezag willen spiegelen. De kerkelijke autoriteiten dachten dat het goed zou zijn voor de ‘gewone gelovigen’ om voor de Aswoensdag tijdens een korte, doch intensieve periode van een paar dagen feesten te ervaren hoe de boel uit de hand zou lopen als je ‘de duivel, heksen, narren, de antichrist en het eigenzinnige in de mens laat regeren’. Het doel was hierbij om een leven met een puur aards karakter te laten zien en hoe verderfelijk dit was. Dat de logica van deze gedachtegang je misschien ontgaat, is niet zo vreemd omdat het ongeveer hetzelfde klinkt als: geef de mens voor drie dagen ieder een miljoen om te doen wat hij wil, en we zullen zien dat hij met de staart tussen de benen na die drie dagen bij ons in de kerk terug zal willen kruipen.

‘Een korte periode van chaos, het tijdelijk opheffen van sociale ongelijkheid. Rolverwisseling en overaccentuering van het gedrag dat bij de aangenomen rol hoort.’ Anthony Howell (1945) is een Britse performancekunstenaar die in zijn werk speelt met de omkering. In zijn performance The world turned upside-down uit 1998 loopt hij rond in een sober en klassiek mannenkostuum dat verkeerd aangetrokken is. Hij wordt vergezeld door twee jonge biggen die om hem heen scharrelen en knorrende, snurkende geluiden maken. Terwijl Howell rondloopt corrigeert hij zijn kledij. Zit de achterkant van zijn pak aan zijn voorkant, en zit zijn stropdas op zijn rug, dan probeert hij het jasje om te draaien naar zijn rug waarbij dan wel opeens de mouwen van het jasje als broekspijpen dreigen te eindigen. De biggen staan symbool voor het lage, het genotzuchtige in de mens en zij leveren letterlijk de soundtrack voor de performance. Na afloop werden Wiener worstjes geserveerd aan het publiek. Zoals Howell in zijn performance door het dragen van zo’n pak zich lijkt te conformeren aan bepaalde waarden in de maatschappij, zo saboteert hij dat meteen door dit uniform als het ware te misbruiken op zijn lichaam. Hij draagt een pak, maar hij draagt geen pak.

Anthony Howell, de wereld op zijn kop, 1998

‘Een korte periode van chaos, het tijdelijk opheffen van sociale ongelijkheid. Rolverwisseling en overaccentuering van het gedrag dat bij de aangenomen rol hoort.’ Wat mijn walging betreft, ik denk dat het ’m hierin zit: een KORTE periode van chaos? Het TIJDELIJKE opheffen van sociale ongelijkheid? Hoe zit het dan met die overige 361 dagen? Het is dat keurige kader van precies vier dagen, waarin iedereen raar mag doen en er vreemd uit mag zien, waarin alles schijnt te kunnen, waar ik het niet mee eens ben. Mensen, dat is een druppel op de gloeiende plaat. O kunstenaars aller landen werk voort, werk voort. Aan jullie de taak om al die andere dagen de wereld op een andere manier te laten zien, en binnenstebuiten of achterstevoren te keren.

‘Het afbakenen en ook het vergeten van de tijd is heel erg belangrijk tijdens carnaval. De klok wordt overwonnen. Als we carnaval aan het vieren zijn dan zijn we groter dan de tijd. Dat is bijna metafysisch. Je zou kunnen zeggen dat mijn boek ook over zenboeddhisme gaat.’ Aldus Amsterdammer Jan van Mersbergen (1971) naar aanleiding van zijn roman Naar de overkant van de nacht (2011), die zich afspeelt in de roes van de Venlose carnaval die hij elk jaar viert.

(O kunstenaars aller landen WERK VOORT, WERK VOORT!!)

Minder is beter, less is more. Dit adagium heeft de kunst van de afgelopen eeuw stevig in de greep gehouden en nog altijd wordt het wegsnijden van de franje, het achterwege laten van de anekdote aanbevolen en geprezen door de meerderheid der kunstcritici en kunstdocenten.

Fred. Sandback

De kunst van het weglaten kent een lange voorgeschiedenis. Wonderlijk genoeg liggen de wortels van deze esthetische opvatting in de barok, tijdperk van het decorum, de overdaad, het exces en het ornament. Maar het was in dezelfde periode, de zeventiende eeuw, dat men brak met de traditie om de verhaallijn te volgen, om scène na scène als een stripverhaal te verbeelden. De barok koos voor het hoogtepunt, voor de apotheose waarin het hele verhaal werd vervat, voor het verstolde ultieme en vaak meest theatrale moment.

De kunst van het weglaten kreeg een opmerkelijk vervolg in 1793 in de persoon van de Frans schilder Jacques-Louis David. Diens ‘Dood van Marat’staat momenteel te boek als een wereldberoemd meesterwerk, een icoon van de Franse Revolutie, een waarachtig devotiebeeld, geïnspireerd op een gebeurtenis die Parijs op 13 juli 1793 in rep en roer bracht: de moord op de revolutionaire Jacobijnse voorman Marat door een jonge vrouw van vierentwintig, Charlotte Corday uit Normandië. Davids versie is eigenzinnig en eerder als religieus en geëngageerd dan als feitelijk en zakelijk te bestempelen.

Dood van Marat

Jacques-Louis David

Maar het meest bijzondere aan het werk is dat de moord zelf en de dader buiten beeld zijn gelaten. De Marat van David is stervende. Zijn hoofd rust al op zijn rechterschouder, zijn rechterarm bungelt over de badkuip, zijn linkerhand beroert nog net de aankondigingbrief van Corday. In een lichtbundel schuin van boven, als uit de hemel, glijdt Marat weg uit het leven, als een waardige held, een martelaar voor het Franse volk.

Briljant is de afhangende arm van Marat, waarvoor David zich heeft laten inspireren door De Graflegging van Caravaggio. Davids isolatie van het motief was een ware vondst. Geen schilder voor hem had een arm zo dramatisch in het licht gezet als hij.

De bijgevoegde foto is een eigen opname van de versie die in het Louvre hangt, het origineel hangt in Brussel