239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

De jacht is een symbool van het verlangen naar de Ware, The One. De jager eigent zich de macht toe om lief te hebben, totale vreugde te beleven aan het ritueel. Maar al is het spel nog zo fraai en verleidelijk; de jacht is tragisch. Sandor Marai ziet zijn vrouw als prooi, Petrarca beschouwt de liefde als een gif dat lekker smaakt en ook bij Leonardo Da Vinci zijn genot en smart met elkaar verbonden. Waar ook op gejaagd wordt en wat er ook verleid wordt, altijd heerst ambivalentie.

Een echte jager heeft een geweer. Geen pistool, maar een groot lang voorwerp waarmee gedood wordt: een konijn, een hert, een haas. Een jager is een moordenaar. De jacht roept beelden op van honden in roedels, jagerskledij, de lucht van bos en natte bladeren. Een druppel aan zijn neus.

Daar dacht ik aan toen ik een wit dildo-achtig object bekeek, met een schattig gewei op de top dat herinnert aan twijgjes. Het witte langwerpige beeldje heeft een naad die overdwars loopt, waardoor het ook lijkt op speelgoed: ooit was ik in het bezit van een plastic pop met een overdwarse naad. Het wit maakt het beeld onschuldig, de vorm doet denken aan een vrouwenlichaam met een Bami-achtig hoofd. Het kunstwerk heet Deer squirrel (Hert eekhoorn) en is gemaakt door de New Yorkse kunstenaar Robert Beck (1959). Op internet staat een afbeelding van een ander kunstwerk van Beck, materiaal: gunpowder on paper. Een wit vel met buskruit, zwart poeder in een cirkel alsof er geschoten is. Bambi, het opgejaagde hert, geschoten door de jager.

In het boek Kentering van een Huwelijk van de Hongaarse schrijver Sandor Marai staat een prachtige scene waarin de ik-figuur de vrouw besluipt die hij begeert. Hij nadert haar als een prooi en denkt er later aan terug om zijn beweegredenen af te tasten: ‘Het is heel goed mogelijk dat ik toen nog diep, heel diep in mijn hart hoopte dat er ergens ter wereld een lichaam was dat volledig met het mijne zou harmoniëren en dat ik met behulp daarvan de dorst van het verlangen en de verzadiging van de bevrediging tot een milde rust zou kunnen transformeren – overeenkomstig de droom die de mensen ‘geluk’ noemen. De fout van deze gedachte was dat geluk niet bestaat, maar dat wist ik in die tijd nog niet.’

Eigenlijk komt het erop neer dat de hoofdpersoon ‘geluk’ najaagt en of geluk nu wel of niet bestaat, duidelijk is dat het een tijdelijke toestand is en geen blijvende constante. Geluk is net als het leven, het gaat voorbij. Liefde in al zijn vormen eist juist het omgekeerde: iets eeuwigs, voor altijd, als het zachte gebrom van een personal computer die aanstaat als je er een stukje op tikt. Oftewel: zolang je ademt, heb je de plicht lief te hebben. Vandaar dat liefde, de verleiding, altijd gepaard gaat met doodsverlangen, een gefixeerde stilstand van een ogenblik met de wens zichzelf op te heffen en te versmelten. De jacht –vanzelfsprekend gekoppeld aan moord –is een symbool van dit verlangen naar de Ware, The One. Het gejaagde object is in zekere zin altijd onschuldig en de jager eigent zich te macht toe om lief te hebben, totale vreugde te beleven aan het ritueel: het geweer aanleggen, de stilte in het bos, sluipen langs ritselende bladeren, een prachtig raak slot. Tenslotte blijft er steeds een lijk achter tot de volgende jacht. De verleiding, de ware verleiding gaat beslist hand in hand met spel en flirt, waarin de onschuld allang is afgelegd en men geen hert meer is maar misschien een eekhoorn, die vrolijk op en neer springt, uitdagend van tak naar tak. Of zoals in New York, de stad waar Beck vandaan komt, als een rat de vuilnisbakken afschuimt om wat te eten te vinden—‘ ratten met staarten’ is aldaar de bijnaam voor eekhoorns.

Ach, die zoete verleiding, het heerlijk spel van de flirt. De Franse schilder Jean-Honoré Fragonard (1732-1806) maakte vele schilderijen van vrouwen in kanten jurken die bepruikte mannen versieren. Een ervan behelst een vrouw op een schommel, onder haar ligt een jongeman die onder haar onderrok kan kijken doordat zij haar been opheft en haar linker muiltje naar hem toewerpt. De afbeeldingen van deze Franse rococoschilder die ten tijde van Louis XIV, de zonnekoning, leefde, zijn voor ons nu kitscherige plaatjes. Hij moest zijn schilderscarrière door de Franse revolutie beëindigen, vervulde zijn laatste levensjaren administratieve functies en stierf tenslotte onbekend. In zijn liefdesleven heb ik mij niet verdiept maar uit zijn schilderijen blijkt dat verboden, geheime genoegens aantrekkelijk zijn. Ook het ritueel van de jacht heeft iets verbodens, want in de stilte—in het geheim—wordt de prooi beslopen door de jager om niet betrapt te worden: de buit zou immers kunnen ontsnappen. Al is het spel nog zo fraai en verleidelijk, toch is de jacht tragisch. Het doden is kil, soms weerzinwekkend, soms noodzakelijk. Altijd draait het om het schot. Raak of niet?

Fragonards De Schommel

De beroemde filosoof Petrarca (1303-1374) schreef over de liefde: ‘In weerwil tot mijzelf heb ik lief, gedwongen door het lot met droefheid en tranen.” Hij voegde er aan toe dat de liefde ‘een hel is waarvan de dwazen hun paradijs maken’, een ‘gif dat lekker smaakt’, ‘een aantrekkelijke foltering’ en ‘een dood die het uiterlijk van het leven heeft’. Oftewel: genot en smart zijn onherroepelijk met elkaar verbonden, als een Siamese tweeling.

Petrarca (1304-1374)

Leonardo da Vinci maakte een allegorische tekening waarop twee mannen staan afgebeeld die romp en benen delen. Zij stellen Smart en Genot voor. De ene man is oud en draagt een twijgje van een eik, de ander is jong en heeft riet in zijn hand, laat enkele goudstukken achteloos vallen. Da Vinci gaf het volgende commentaar: ‘Zij zijn afgebeeld met hun rug tegen elkaar omdat ze elkaars tegendeel zijn, maar ontspruiten uit dezelfde romp, omdat zij beiden een zelfde oorsprong hebben. (…) Het genot is afgebeeld met in zijn rechterhand een riet, onbeduidend en zwak, dat venijnige wonden kan veroorzaken.’

Da Vinci's tekening

Genot najagen of de liefde verheffen in de geest door droombeelden na te jagen, daar gaat het Da Vinci om. Het laatste is groter, intenser dan het lichamelijk genot; de droom van de Ware is immers gekoppeld aan wensen en fantasieën die uiteindelijk eindigen in smart. Het dodelijke schot van de jager is niet verlossend, maar de brenger van pijn. Waar ook op gejaagd wordt (een man, een vrouw, een hert) wat dan ook verleid wordt (een meisje, een jongeling, een oudere) altijd heerst ambivalentie, zoals het zitten om een schommel angst (ik ga te hoog, straks val ik nog) en vreugde (ik vlieg) doet afwisselen. Op en neer, van de hemel naar de aarde – au, wat een verlangen.

aprilvis1
Aprilvis 3
Aprilvis 2
Aprilvis 4
Aprilvis 5
Aprilvis 6
Aprilvis 7
aprilvis1

Vanaf het begin van de twintigste eeuw sturen Fransen elkaar op 1 april een ´poisson d´Avril´ (aprilvis), een vaak rijk gedecoreerde ansichtkaart met daarop centraal afgebeeld een vis , meestal vergezeld van bloemen en enkele regels tekst.

De bloemen lijken te refereren aan de wisseling der seizoenen, het voorjaar is immers nog maar net begonnen op 1 april. Veel belangrijker is echter dat het voorjaar de ultieme metafoor is voor ontluikende liefde en lentekriebels. De vis vertegenwoordigt dan ook de hoop op de liefde van een(heimelijk) beminde, getuige bijvoorbeeld de tekst ‘Quand arrive avril, tous les fleurs en France, s’ouvrent à l’amour, pêcheur d’espérance!’ (In april openen alle bloemen in Frankrijk zich voor de liefde, visser van hoop!)

De afzender hoopt van harte dat de geadresseerde zijn/haar liefde zal beantwoorden: ‘Par ce message discret / je vous envoie, ma toute belle / Mon plus cher et plus doux sécret / Mais vous ne serez pas cruelle?’ (Met deze geheime boodschap stuur ik jou,mijn prachtige vrouw, mijn kostbare en zachtste geheim / Wees alsjeblieft niet wreed).

Vanaf begin 1900 zwommen tienduizenden aprilvissen zich een weg naar evenzovele geliefden, lange tijd was de ‘poisson d’Avril’ bij uitstek de manier om iemand al dan niet anoniem je liefde te betuigen, een Valentijnskaart avant la lettre.

Waarom ooit gekozen is voor een vis als symbool van voorjaar en liefde is onduidelijk.

Sommigen menen dat het te maken heeft met de paartijd bij de vissen, zich afspelend rond april.

In Frankrijk geldt dan een visverbod, en om illegale vissers te misleiden, zou de traditie zijn ontstaan om tijdens de paaitijd nep-vissen in het water gooien. Wanneer een visser vervolgens een dergelijke vis aan de haak slaat, riep men ‘poisson d’Avril !’. De aprilvis als Franse 1 aprilgrap.

In deze hoedanigheid is ook tegenwoordig de aprilvis nog springlevend in Frankrijk.

Op 1 april plakt men graag een uitgeknipte papieren vis op de rug van een argeloze voorbijganger, die, wanneer hij of zij de vis opmerkt, wordt uitgeroepen tot ‘poisson d’Avril !’.

Naast papieren vissen zijn ook eetbare vissen populair. Franse chocolatiers en patissiers zorgen rond 1 april voor een niet aflatende stroom van chocolade vissen en allerhande visvormige deegwaren in hun etalages. Nog steeds moet de vis zien te verleiden, nu niet meer bezorgd door de dienstdoende postbode, maar opgediend in een vitrine. Want de liefde gaat toch ook vooral door de maag.

Aprilvis 7
Aprilvis 5
Aprilvis 6

Ik ga naar een stiltehuis om vier dagen te zwijgen. Ik ben al weken zenuwachtig. Volgens een vriendin zal ik alleen maar aan seks denken, want een vriendin van haar werd tijdens een soortgelijk verblijf overvallen door lustgevoelens die de hele retraite bleven woeden. Zelf ken ik ook twee voorbeelden van stiltezoekers die ten prooi vielen aan erotische fantasieën over mede-zwijgers. In het ene geval mondde dat uit in een wilde vrijpartij na afloop, in het andere in een huilbui uit teleurstelling toen de stilte werd verbroken met een banale openingszin.

Voorlopig stel ik mij een kluizenaarsverblijf voor, zonder anderen, dus over opspelende hormonen maak ik mij niet zulke zorgen. Ik zit op de heenreis vooral in de rats over de ontmoeting met de gastvrouw. Stel dat alles meteen woordloos moet, of met het absolute minimum aan woorden? Ik voel mij een woordverslaafde die zich overlevert aan een harde kuur, want ik ben een absolute beginner als het aankomt op de omgang met stilte in gezelschap. Ongetwijfeld zal het niet hetzelfde zijn als domweg niet praten. Ik probeer mezelf gerust te stellen. Ik ben normaal, en normale mensen praten elke dag. Ik ben dus al zo’n dertig jaar aan het woord, hoewel ik natuurlijk mijn best doe om ook nu en dan te luisteren. Het is niet raar dat het vooruitzicht van de stilte mij enige angst inboezemt.

Bij aankomst blijkt alles vreemd gewoon. Er is een rinkelende bel, de gastvrouw steekt haar hand uit, zegt haar naam. Na een rondleiding volgt de uitleg van de dagelijkse rituelen: behalve de permanente solo-stilte zijn er drie gezamenlijke stille maaltijden en twee gezamenlijke stiltemomenten van een half uur per dag. ’s Avonds desgewenst gelegenheid tot een gesprek. Ik ben de enige gast en zit naast gastvrouw A aan een reusachtige tafel, berekend op een stuk of twaalf zwijgers. Als we gaan lunchen begint de stilte. Dat wil zeggen: de verbale stilte. Onze lichamen grijpen het gebrek aan conversatie aan om zich luidruchtig te manifesteren. Ik hoor mijn kaken malen en mijn slikspieren klokken, afgewisseld door incidenteel gedempt bulderen van de ingewanden.

Ik dacht dat ik een volleerde eter was, maar nu blijkt maar weer eens dat alles wat je met volle aandacht doet zijn vanzelfsprekendheid verliest. Wanneer is een hap eigenlijk voldoende vermalen om doorgeslikt te kunnen worden? Hoe groot moet een hap zijn? Van een grote hap fruit blijft na vermaling niets over, maar een hap compact, zelfgebakken brood neemt in de mond schrikbarend aan volume toe. Zou het een belangrijke functie van de menselijke conversatie kunnen zijn om ons af te leiden van het rumoer van onze lichamen? Ik ben mij zeer bewust van A links van mij, en houd haar ritme feilloos in de gaten. Wij gaan vrijwel gelijk op bij het eten van onze broodjes. Ik ben langzamer met kauwen, maar zij doet langer over de keuze van beleg. Ik neem A’s handelingen waar vanuit mijn ooghoeken. Zo’n scheve blik is een krachtsinspanning die niet eindeloos valt vol te houden, dus af en toe ontsnappen de pupillen en maken een verkenningsvlucht.

Mijn ogen reizen dan bijvoorbeeld tot en met haar bord, waardoor ik kan zien wat er op haar brood zit en hoe ver zij daarmee is. Als ik een glijdende blik aanhoud die niet te lang blijft hangen durf ik tot halverwege de ellebogen en de oksels te kijken.Voorbij het bord voel ik een grens: daar begint het verboden terrein van het bovenlijf, en daarboven het gezicht waar het eten heen gaat en verdwijnt.

Pas als ik A met drie woorden thee aanbied durf ik eindelijk oogcontact te maken. Zou je pas naar iemand mogen kijken als je ook woorden uitwisselt? Misschien praten mensen voornamelijk om naar elkaar te mogen kijken.

Column over een verblijf in een stiltehuis, gepubliceerd in online kunsttijdschrift LUCY van CBK Utrecht op 30 augustus 2011