239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Deze ochtend staat Marina Abramović bij de ingang van de Serpentine Gallery in Londen om de eerste bezoekers van de dag te verwelkomen aan haar performance, 512 hours. ‘Most artists do not say good morning, but I do! Good morning!’ zegt ze, en ze kijkt elke bezoeker diep in de ogen. Wanneer we eenmaal binnen zijn wordt ons gevraagd onze telefoons en tassen achter te laten in de kluisjes van de galerie.

Een strook zwarte stof wordt mij aangereikt en ik wordt naar een witte ruimte geleid waar een twintigtal geblinddoekte bezoekers langzaam door de kamer schuifelt. Om zichzelf georiënteerd te houden glijden de meesten met hun handen langs de muren.Gedempte klanken galmen door de ruime tentoonstellingsruimte waar onze lichamen de enige obstakels zijn voor geluid. Met mijn zicht ontnomen wordt ik herinnerd aan het duiken naar de bodem van de oceaan en het blauw wat zich uitstrekt naar een oneindigheid die zowel eindeloos als verstikkend en claustrofobisch is.

De surveillant die mij geblinddoekt heeft spint mij zachtjes in het rond zodat ik, gedesoriënteerd, moet vertrouwen op mijn gehoor, hoewel ik weinig maken kan van de doffe akoestiek. Ook mijn handen vinden de muur en volgen de contouren van de kamer. Af en toe bots ik tegen een ander lichaam waardoor wij beiden zachtjes giechelen. De warmte van de aanraking, de lichamelijkheid van het leven en de energie binnen de ander is in schril contrast met de klamme koelte van de muur. Terwijl ik mijn weg probeer te vinden, merk ik dat ik uitkijk naar deze intieme ontmoetingen die, zonder oogcontact, afhankelijk zijn van zintuigen waarvan ik normaliter veel minder bewust ben.

Ineens strekt een zachte hand zich uit naar de mijne. Het is een tijd gelden dat ik een hand heb vastgehouden, en dit onverwachts contact voelt als de warmte van een omhullende omhelzing. Een rustige, zachtaardige stem begint te spreken: ‘Loop heel langzaam, zo langzaam als je kan. Wees bewust van elke beweging.’ Zijn kalmerende stem echoot een gelijkenis aan liefde. Zwijgzaam lopen wij verder, hand in hand.

Zijn woorden wekken een diep genesteld gevoel: er wordt voor mij gezorgd terwijl ik toegeef aan mijn hulpeloosheid. Even ben ik verliefd, het soort liefde wat thuiskomst impliceert, misschien wel de grootste liefde van allemaal! Enkele ogenblikken later wordt mijn hand bevrijdt, ‘Ga verder zonder mij.’ En ik ga door, zwevend door een zichtloze wereld, glijdend op de nagloed van de meest vluchtige verliefdheid die ik ooit heb gekend.

Rolf Nowotny, Deaf Parent, 2013

Zonder blinddoek loop ik naar de volgende kamer waar een meisje met een vriendelijk gezicht, ook een surveillant, mij naar een ruimte brengt waar twee lange rijen kampeerbedden uitgestald staan. In de meeste liggen bezoekers die grote gehoorbeschermers over hun oren dragen. Het lijkt alsof ze slapen. Ze wijst naar een leeg bed, en ik ga liggen. Ze dekt mij toe met een dunne paarse katoenen deken en wanneer ik mijn ogen sluit, zweeft haar gezicht boven mij. Ook deze keer bevindt ik mij in een wereld zonder zorgen waarin ik door dit moederfiguur naar een lang vergeten staat van overgave wordt bewogen. Zoals de herder tijdens blindheid mijn geliefde was, zo is zij mijn [tijdelijke] moeder.

Na mijn ervaringen in de tentoonstellingsruimte bezoek ik het toilet. Terwijl ik op mijn beurt wacht verschijnt vanuit een wc hok het meisje wiens gezicht zweefde in de duisternis van mijn gesloten ogen. Wij lachen naar elkaar, maar de tederheid van onze eerdere uitwisseling is volledig verdwenen en weer zijn wij teruggeworpen naar de status van vreemden. En ook de tentoonstellingruimte is wederom zichzelf: de white cube als vanouds.

En dan besef ik dat ik gevallen ben voor de Marina methode ondanks de vele redenen om op mijn hoede te zijn: haar omarming van celebrity-status, de vreemde goddelijke personage die ze nastreeft, hoe de surveillanten worden betaald om mij van een ‘authentieke’ ervaring te voorzien, en hoe de performance in feite niet veel verschilt van een oefening in new age mindfulness. Toch, ondanks dit bewustzijn, heb ik maar al te graag toegegeven.

Ook de Nazi’s hadden op zijn tijd vakantie nodig. Geheel naar de aard van het regime pakten zij die behoefte grootschalig aan. Eén monsterproject voor de gewone man staat nog steeds overeind op het eiland Rügen: Prora. De muren zijn beklad met graffiti van Duitse jongeren die hun Engelse taalgebruik oefenen. Ook zijn duizenden ruiten ingegooid, maar het geraamte van Nazivakantiepret blijkt onverwoestbaar. Prora lijkt nu op een ontvolkte megabajes, waar mensen in badtenue werden samengedreven.

Het vakantiecomplex was ’s werelds eerste megaproject voor betaalbaar massatoerisme. Kraft durch Freude (KdF), het bureau voor Nazi-recreatie liet het resort bouwen van 1936 tot 1939 .

Vijf kilometer grijze megalomanie slaat de bezoeker tussen Binz en Sasnitz in het gezicht. Zelfs de branding van de Baltische zee krijgt een grauwe waas door de schaduw van Prora. Een dunne reep kust is bezet met lege appartementenblokken van ieder een halve kilometer lengte, de restanten van een evenementenhal, sportfaciliteiten en een aanlegsteiger voor cruiseschepen van KdF. Prora bood hier 10.000 arbeidersstellen een kamer met voor iedereen zicht op de zee.

Nazi-recreatiebureau KdF was opvallend modern. Zij pionierde zowel in goedkoop massatoerisme als marketing. Recreatie werd gepromoot als gezondheidsbevorderende ‘lifestyle’, via reclames waar dungeklede mooie mensen KdF-produkten aanprezen. Met succes. In haar topjaren vlak voor de oorlog verzorgde KdF de vakanties en theaterbezoekjes van 80 miljoen burgers. KdF lanceerde ook de ‘Volkswagen’, om de dagrecreatie te stimuleren.

Recreatie in de gezonde zeelucht moest het volk sterker maken, voor dienst aan economie én regime. ‘Voor het bedrijven van grote politiek heb ik een volk met sterke zenuwen nodig’ stelde Hitler, toen de eerste steen van Prora werd gelegd. Toch kwam van vakantieplannen in Prora weinig terecht, dankzij de Duitse inval in Polen in 1939. Prora werd een militair hospitaal. Slachtoffers van het geallieerde bombardement op Hamburg in 1943 kregen er onderdak. Vanaf 1945 tot de val van de Berlijnse muur diende Prora als kazerne van het Nationale Volks Armee, het DDR-leger.

De lokale overheid zit nu al sinds de Duitse hereniging met de ruines in haar maag. Zij verkocht drie halve kilometerblokken aan projectontwikkelaars, om zelf geen geld aan onderhoud kwijt te raken. Maar ook deze eigenaren worstelen met Prora. Het Nazi-oord vervalt verder, omdat nieuwe plannen steeds sneuvelen. Het gros van de bewoners bestaat daardoor uit vleermuizen en kolonies zwaluwen.

Ironisch genoeg veroorzaakt de monumentale status deels het verval. Prora werd nationaal beschermd herdenkingsmonument dankzij de lobby van kunstenaars, historici en architecten, verenigd in Stichting Neue Kultur. De bondsregering geeft daardoor niet zomaar toestemming voor grootschalige verbouwingen. Ook verkeken de ontwikkelaars zich op de kosten die komen kijken bij verbouwing van de kolos.

Doordat niemand zijn handen wil branden aan Prora, kreeg het vakantiecollosseum van de Nazi’s verschillende ‘tijdelijke’functies. Appartementenblokken worden nu al jaren gebruikt door kunstenaars als atelier en expositieruimte. Neue Kultur vestigde in 2000 in blok 3 het Documentatiecentrum Prora. Dit centrum houdt met exposities en historisch onderzoek de geschiedenis levend van Prora en KdF. Het naastgelegen NVA-museum viert een stukje DDR-nostalgie in de Goodbye Lenin-sfeer.

Daarnaast trekt Prora veel architecten, omdat het project haar tijd ver vooruit was. De Nazi’s waren de eerste bouwers die met beton en staalbouw experimenteerden, nu gemeengoed. De Rotterdamse architectuurgoeroe Bert van Meggelen hield in Prora een internationaal symposium voor bouwkunst, onder de naam Coastwise. Het concept van Prora, massa-architectuur waarbij iedere bewoner uitziet op water zou als inspiratiebron dienen voor architecten van het Amsterdamse Borneoeiland.

En natuurlijk fascineert de duistere kant van Prora. De ruines tonen hoe je via bouwtechniek gewenst massagedrag stimuleert. Als gast in Prora zou dagelijks contact met de massa onvermijdelijk worden. Alle kamers zitten aangesloten via lange gangen op gemeenschappelijke ruimtes. Bij verlaten van de kamers richting zee is toezicht onontkoombaar. Strand ‘A’, ‘B’, of ‘C’ zijn alleen toegankelijk via nauwe doorgangen.

De kans dat Prora nog jarenlang ruïne blijft is aanwezig. Alsof duistere krachten voorkomen dat mensen ooit onbezorgd vakantieplezier mogen beleven in de Nazi-kolos.

De expositie Machturlaub is dit jaar nog geopend in het Dokumtationszentrum Prora in Blok 3. www.dokumentationszentrum-prora.de . Cultuurexposities zijn te vinden in www.prora-zentrum.de Een bezoek is te combineren met de ruines van de raketbasis bij Peenemunde op buureiland Usedom. Hier testte raketpionier Wernher von Braun zijn V2-raketten. www.peenemuende.de . Kijk eerst ‘Der Untergang’en ‘Dresden’, om de Duitse kant van de oorlog in te voelen.

Prora, het oord voor de ‘gewone man’ligt aan de oostzijde van Rügen. De elite ging traditioneel naar de noordzijde van het eiland. Plaatsjes als Lohme en Kap Arkona waren sinds 1850 belangrijke badplaatsen voor de intellectuele elite. Die sfeer is nog te proeven bij het Panorama Hotel in Lohme. www.lohme.com

http://rypkezeilmaker.nl/

Tags: reizen, Nazis
Related: Stenen en voegen

Papoea’s zijn gek op roken. Om een verblijf te midden van hen soepel te laten verlopen worden er aanzienlijke hoeveelheden tabak ter beschikking gesteld. Rokers heb ik nog nooit problemen zien maken. Voor onze gezamenlijk op te steken vredespijp geef ik Barnabas Betakam een pakje shag van het merk Lampion Lilin maar tot mijn verbazing zegt hij dat hij alleen filtersigaretten van de merken Surya of Gudang Garam rookt. Het is mij een raadsel hoe hij zijn dure verslaving betaalt, maar blijkbaar is hij omwille van het aanzien bereid voor het moment van zijn favoriete genotmiddel af te zien. Het roken van filtersigaretten is in zijn opvatting een teken van opwaartse mobiliteit.

Betakam is getuige van een economie die booming is. Onder de Indonesiërs die zich sinds de machtsovername in 1962 in het van oudsher uitsluitend door Papoea’s bewoonde gebied gevestigd hebben neemt het aantal motorboten per hoofd van de bevolking dagelijks toe. Want in dergelijke eenheden is het onderscheid tussen de transmigranten uit overbevolkte delen van de Indonesische archipel en de Asmat als oorspronkelijke bewoners van het tropisch regenwoud in deze moerasdelta in het voormalige Nederlands Nieuw Guinea het beste uit te drukken. Yamaha buitenboordmotoren versus roeispanen, generatoren en elektrisch licht in plaats van houtvuur, halve kaarsen en duisternis, kleurige televisieprogramma’’s met zang en dans naast zelfgemaakte met visdraad bespannen ukeleles en gitaren.

Je krijgt niet de indruk dat Betakam zich ooit heeft gevraagd hoe de Indonesische landverhuizers en westerse bezoekers aan hun begerenswaardige spullen zijn gekomen. De overtuiging is wijd verbreid dat de blanken gebruik maken van hun eigen inheemse toverkunst; onder andere kerkdiensten en de bijbel worden beschouwd als exponenten van die magische praktijk. Het is niet vreemd dat reizigers uit het Westen regelmatig voor pastoor worden aangezien. Pastoors zijn erg geliefd om de goede werken die zij in de Asmat hebben verricht, er is daarom reden genoeg om tijdens een verblijf te midden van hen tegen de status van geestelijke geen bezwaar te maken.

Gerard Zegwaard, de Nederlandse pastoor die zich als eerste blanke in 1953 in het te pacificeren gebied vestigde kwam moederziel alleen. Zijn verschijning moet indruk gemaakt hebben. De Asmat voorvoelden wellicht dat hij onkwetsbaar was mede omdat hij buiten de door koppensnellerij en stammenoorlogen beheerste orde stond. Men geloofde aanvankelijk niet dat hij menselijk was. Gerard Zegwaard schrijft in zijn ongepubliceerde memoires: “Ik wilde mij in Sawa even terugtrekken naar het bos om een grote boodschap te doen. Maar ik kreeg een gezelschap van 30 man achter mij aan. Zij hielden mijn hand vast om niet in de blubber te vallen en riepen in koor: ‘ Voorzichtig, glij niet uit.’ Er werden enige stokken bij elkaar gelegd waarop ik kon gaan staan. Een paar mannen maakten een kuiltje waarin ik mijn uitwerpselen kon deponeren. In het zicht van het hele gezelschap deed ik mijn behoefte en kreeg prompt een aantal boombladeren aangeboden als vervangmiddel van closetpapier. Ik heb niet meer omgekeken maar ik ben er vrij zeker van dat de mensen mijn faeces zorgvuldig hebben bekeken.” In de overtuiging dat Zegwaard een van hun teruggekeerde voorouders was is de uitkomst van bovengenoemd onderzoek waarschijnlijk nogal verwarrend geweest.

De vader van Betakam – een prominent oorlogsleider uit het dorp Basim aan de Fayit rivier – zal destijds zeker met pastoor Zegwaard contact hebben gezocht. Hij zal hem als iemand die trots is op zijn werk op een toon van samenzweerders hebben verteld dat hij in zijn leven vijf koppen had gesneld. De eretekens daarvan – onderkaken of de met witte veren versierde nekwervel – werden door zijn vrouw aan een halsketting tijdens dorpsfeesten meegedragen. De schedels van de ongelukkigen had de koppensneller als was het Kerstversiering aan de deurpost van zijn hut opgehangen.

Zegwaards crucifix heeft Betakam voor een belangrijke voorouder en cultuurheld van de blanken aangezien. Er zijn namelijk in het oog springende overeenkomsten met de wijze waarop in de Asmat belangrijke overledenen worden afgebeeld. Maar ook na herhaalde uitleg bleef het echter waarschijnlijk onbegrepen dat het gekruisigde slachtoffer – zoals gebruikelijk in zijn eigen cultuur - niet door zijn familie en clan gewroken werd. Anderzijds was de hoeveelheid blinkende spullen die Zegwaard meebracht voor willekeurige welke mens- en wereldbeschouwing dan ook overtuigend genoeg.

Claude Monet
Jean Baptiste Camille Corot
Claude Monet

Van onze kunstreis door het noordwesten van Frankrijk keerden we teleurgesteld terug. Wat we vooral te zien hadden gekregen was de werking van de lange arm van Parijs. We reden huiswaarts, zwijgend, katerig, het was duidelijk koud geweest op de kermis. In die stemming ondergingen wij het verschrikkelijke ongeluk als een godsgeschenk, als een sensatie waar we al die tijd op hadden gewacht. Maar laat ik vooraan beginnen.

Ons eerste museum was dat in Rennes en dat bezoek zette meteen de toon voor alle volgende. Grote, uiteraard vooral Franse, waren ook wel vertegenwoordigd, alleen slechts met een of twee van hun belabberdste werken. Natuurlijk is ook aan een belabberd werk veel te zien, het herinnert je eraan dat een genie ook maar een mens is. Maar toen wij daar een paar keer aan herinnerd waren werden wij wrevelig.

Onze welwillendheid was nog oneindig in Rennes en we schoven braaf van het ene schilderij naar het andere. Opeens wezen we er één aan dat werkelijk prachtig was. Wat kwam dat licht mooi uit op dat schilderij van Caillebotte! Hoe slaagde hij erin om met niet meer dan het constructiewerk van een brug en een man die over de reling hing zoveel effect te bereiken!

Caillebotte,PontdeL'Europe, Rennes

We werden lyrischer en lyrischer, begonnen te overdrijven. Met ons raakte ook het schilderij uit zijn evenwicht. Wij vertrouwden onze eigen waarneming niet meer, het werd tijd om een suppoost de weg naar het restaurant te vragen.

Er was geen restaurant in het museum van Rennes.

Musee de Vannes

In Vannes ongeveer hetzelfde patroon. In de brochures Corot, Millet en Delacroix als lokkertjes, en zelfs Goya. Het dertiende-eeuwse, tot museum omgebouwde gerechtsgebouw liet van ieder van deze reuzen één werk zien, behalve van de Spanjaard. Die was, zoals men zei, hier nog nooit geweest. Allerlei regionalen daarentegen hadden de deur platgelopen, getuige hun talrijke, soms ronduit klungelige schilderijen.

Het leukst was de anekdote die was afgedrukt bij het schilderij van Delacroix. De pastoor voor wiens kerk het bestemd was had het eerst wekenlang in zijn eigen kamer bestudeerd. Hij had geconcludeerd dat het kleed van de centrale figuur, Maria Magdalena, bij de borsten te diep was uitgesneden. De koster had het doek vervolgens als een 'weergaloze restaurateur' met dikke zwarte muurverf behandeld. Daarop werd het schilderij afgevoerd naar de klokketoren, om daar een tochtig gat te dichten.

Delacroix gerestaureerd

Goldreyer is van alle tijden, dachten we, en we vroegen de weg naar het restaurant. Opnieuw kwamen we op straat terecht. .

Het museum van Nantes had een betere, maar ook een erg obligate collectie. We gaven het op toen we de twee bedroevende Monets hadden gezien, en gehoord dat het museumrestaurant er 'volgend jaar misschien' zou komen.

In een tweede gebouw zagen we iets dat eindelijk indruk maakte, een drieluik van Bill Viola. Op de drie witte doeken werden tegelijkertijd films vertoond van respectievelijk een barende vrouw, een man onder water en een stervende vrouw. We zagen het nieuwe kind geboren worden en de oude vrouw dood gaan. We hoorden gekreun en geschreeuw, het borrelen van water en het pompen van een beademingsmachine. Confronterend en rustgevend tegelijk, net wat we nodig hadden.

Hoe kwamen we aan meer van zoiets? Moesten we ons niet gewoon naar buiten begeven en onze kijkers op de harde werkelijkheid richten? Op geboorte en dood zelf dus? Alle geschipper daartussenin leidde alleen maar tot compromissen, verzinsels, kunst.

Uiteindelijk reden we zwijgend huiswaarts, katerig dat onze magen hun rijke vulling niet automatisch hadden doorgegeven aan onze hersenen. Toen zagen we op de N 25 richting Arras, een tweebaansweg, het verschrikkelijke ongeluk.

Stapvoets reden we er rakelings langs. Een personenwagen lag volkomen geplet op zijn dak in de berm. Een man en een vrouw die misschien al dood waren, in ieder geval hevig gebloed hadden, werden door twee militairen op brancards gegespt. Er werd geschreeuwd, overal stonden zwaailichten. Mannen en vrouwen in witte jassen renden om een ambulance, terwijl de brandweer de auto nabluste. Een politieman filmde de stand van zaken, zijn collega's maanden ons tot doorrijden.

Op het allerlaatste moment dachten wij iets vreemds op te merken. Wij zagen het mannelijke slachtoffer lachen. Zou het dan toch waar zijn dat sommige mensen lachend de dood ingaan?

Enige kilometers verder stond een groot reclamebord langs de weg met behalve de letters ACF (Automobile-Club de France) alleen het opschrift: 'Heeft u onlangs nog een kunstwerk gezien?' 'Nee,' riepen we hardop.

Nee?

We besloten om zo gauw mogelijk de weg af te gaan en via een binnenweg terug te keren, om aldus in de buurt van het ongeluk de hoofdweg weer op te komen. Die manoeuvre kostte ons vier uur, vier uur om voor 20 seconden iets te zien dat misschien een kunstwerk was.

Het was een kunstwerk. Alles was onveranderd. De witte jassen renden nog steeds om de ambulance, de slachtoffers waren nog altijd niet ingeladen, de politieman filmde onverdroten voort. We zagen nu ook dat op de zijkant van de ambulance een grote reproduktie was afgedrukt van het schilderij 'Het vlot van de Medusa' van Géricault. De militairen droegen uniformen die letterlijk overeenkwamen met dat van de fluitspeler op het bekende schilderij van Manet. In de lucht boven het tafereel hingen nu ook onmiskenbaar Van Goghiaanse krullen en strepen. Maar we moesten alweer doorrijden.

Het televisienieuws deed verslag van het ongeluk dat we hadden gezien.

Automobilisten wonden zich vreselijk op. De weg was urenlang versperd geweest voor flauwe onzin. De minister van verkeer, die toestemming had verleend voor het spektakel, zei dat het een huichelachtige opwinding achteraf was. Zeker negentig procent van de passanten had op het moment zelf niet eens gemerkt dat het ongeluk gefingeerd was. Een lid van het verantwoordelijke kunstenaarscollectief vroeg zich af waarom de mensen geen opluchting toonden nu de slachtoffers springlevend bleken. 'Jullie opereerden onder de naam ACF,' zei de verslaggever, 'de automobielclub is daar woedend over.' 'Niets aan te doen,' was het antwoord, 'l'Art se Conforme à la Folie. Dat is onze betekenis van die letters.'

http://www.cornelbierens.nl/

De kunstwereld is dol op vele “-ismes”: ze klinken immers deftig, hedendaags, intelligent en eloquent....

Bovenal is een “-isme” een tijdelijke aanduiding van een aaneenschakeling ideeën, geschikt voor een specifieke plaats in de tijd en ruimte. De “-ismes” zijn een beschermende mantel geworden waarmee de werkers binnen de kunstwereld zich wapenen tijdens het vervullen van hun missie. Met een “-isme” onder de arm tonen ze een zogenaamd begrip van een hedendaags moment, ongeacht of dit inzicht waar is.

Toch bestaat er een “-isme” die compleet ongevoelig lijkt te zijn voor trends, hype, de markt, maar toch uitermate contextueel en oprecht is, een die eist dat alle beschermende kleding wordt afgedaan: heroïsme. Hoewel dit woord ouderwets en verouderd, ja, zelfs archaïsch klinkt; de kunstenaarspraktijk en het heroïsche blijven uitstekende bedgenoten ondanks het feit dat deze voor de hand liggende combinatie inmiddels in vergetelheid is geraakt. Heroïsme, in deze zin, is op geen enkel moment te verwarren met ego, zelfingenomen politiek correctheid, of misplaatste didactische sentimenten. Hebben we inmiddels niet genoeg van kletspraatjes over normen en waarden vanuit een belerende en paternalistische staat, en van de maatschappelijke druk om op een of andere manier te presteren?

Wat hebben we nog aan postmodernistische verhalen, vol met larger-than-life helden? (nee, alsjeblieft!) Hebben wij niet al de ene na de andere kunstbeweging, biënnale na biënnale, de volgende grote theoretische wending na de ander, en de zoveelste “radicale” visioen van de allernieuwste stercurator uitgekraamd? Niets van dit alles heeft te maken met heroïsme. Maar wat houdt deze notie dan in, dat ons een bepaalde waarde uit onze hachelijke arbeid verschaft, wat niet uit te drukken is in hoe wij de voorwaarden onderhandelen van het sociaalartistiek contract in monetaire voorwaarden. Is het in een tijdperk van hoogkapitalistisch consumptie mogelijk dat er een kunstzinnig heroïsme bestaat dat weigert mee te doen aan de smaak-van-de-dag verwachtingen? Een die betekenis schept uit noodzaak, en niet uit deeisen van de markt of van beleid? (ja, dat is er!)

Heroïsme verkrijg je niet door het bespelen van de markt tot je vingers bloeden, of middels concepten die een klein beetje erkenning en een paar vierkante meter in de galerie opleveren totdat ze zijn opgedroogd. Ook zul je het niet krijgen door een felbegeerde dankbetuiging in een te dure catalogus. Heroïsme komt vaak ongezien en is bescheiden, omdat het tegen de stroom van onze geconditioneerde en beperkte visie in gaat. De moed om tegen de stroom in te lezen, te creëren en te denken geeft bloed en leven aan de intellectuele en artistieke praktijk. Het lijkt er op dat wij dit inzicht hebben verloren in het wazige dolhof van de “-ismes”. Dus zeg het zachte en zeg het teder: “er is geen –isme in heroïsme”.