239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Als je, om welke reden dan ook, iets wilt onderzoeken, waarvan je vreest dat je baas jou dat niet zal toestaan, dan kun je hem dat gewoon vragen. Maar als je baas er tegen blijkt wordt het natuurlijk extra lastig om het toch te bestuderen. Edoch, daar zijn geslaagde voorbeelden van.

De Compact Disc, die nu CD heet, was in 1979 het resultaat van clandestien onderzoek van medewerkers van het Philips Nat Lab, die dat tegen de wil van hun baas deden. Het was een spin-off van de Laserdisc. De groep had toestemming gevraagd om te ontwikkelen wat inmiddels een DVD heet, maar niet gekregen. Om dit onderzoek toch te doen werd er toen heimelijk op het lab een kamer ingericht met een deur die op slot kon met het bordje VERBODEN TOEGANG: LEVENSGEVAAR! Clandestien werd er een prototype DVD uitgevogeld, die o zo geschikt bleek voor muziek. Deze ‘CD’ werd op de markt gebracht met de concurrent Sony. Uit deze CD ontstond de DVD.

Een ander voorbeeld van geslaagd clandestien onderzoek is wat nu Nescafé heet. Het werd ontwikkeld door een chemicus bij Nestlé in Zwitserland, die er zó lang over deed, dat hem uiteindelijk werd gevraagd ermee te stoppen. Hij veinsde toen te gaan stoppen, maar heimelijk ging hij gewoon door tot het uiteindelijk lukte. En natuurlijk werd hij toen niet ontslagen.

Clandestien onderzoek is al zo oud als de wereld. Da Vinci bijvoorbeeld deed secties op lijken in Italiaanse ziekenhuizen zonder ófficiële toestemming van prelaten, die het stilzwijgendwél gedoogden.

Op een lab, zowel universitair als industriëel, is het meeste onderzoek wit. Daarnaast is er grijs, zwart en clandestien onderzoek en de broodnodige osmose tussen deze verschillende soorten. Er bestaat zelfs laatjesonderzoek: onderzoek dat zwart (ongevraagd) was, of clandestien (verboden), en zóveel heeft opgeleverd dat het wordt gebruikt voor budget hunting, door te doen alsof het onderzoek niet werd verricht (de resultaten blijven in de la). Als de subsidie wordt verstrekt kan daar weer vrij en nieuw onderzoek mee gedaan worden, al gebeurt dat heimelijk. En de positieve resultaten van het laatjesonderzoek worden keurig op tijd naar de subsidiegever gestuurd, als tussen- en eindresultaat.

Het voordeel van laatjesonderzoek is dat het vrij onderzoek oplevert, het nadeel ervan is dat originele onderzoekers, die zich er niet aan bezondigen, op hun eventuele negatieve resultaten worden afgerekend en zo worden gemárginaliseerd in plaats van gefáciliteerd!

Related: Seks

In het Engels: personal research. Fleming schreef er voorbeeldig over: “De onderzoeker moet vrij zijn om een nieuwe ontdekking te volgen, waar deze hem ook mag brengen. Elke onderzoeker moet een zekere tijd voor zichzelf hebben, om zijn eigen ideeën te kunnen uitwerken zonder ze aan iemand te verantwoorden, tenzij hij dat wil. Gedenkwaardige dingen kunnen in iemands vrije tijd plaatsvinden. Dorst naar onmiddellijke resultaten is gewoon, maar zeer schadelijk. Echt waardevol onderzoek is een zaak van lange termijn. Het kan best zijn dat er in jaren niets uit een lab komt met praktisch nut. Dan, heel plotseling, duikt er iets op, zeer verschillend misschien, van waar naar gezocht werd, dat de kosten van het lab honderd jaar dekt.”

Deze bootlegging, dit ‘spelen in de tijd van de baas’ is zu lehren und zu lernen, op school en universiteit, in theorie én praktijk.

Je weekt bijvoorbeeld peperkorrels in water en vraagt practicumlopers om met de microscoop te bekijken waarom peperkorrels zo scherp zijn. Hebben ze stekeltjes? Dan blijkt er in de microscoop iets te bewegen. Zijn er studenten die het zien? Zo ja: welke? Dan vraag je je practicanten te tekenen wat ze ontwaren. “Je ziet pas iets, als je het tekent,” schreef Da Vinci. Dan onthul je dat Van Leeuwenhoek ook naar stekeltjes op peperkorrels zocht, tevergeefs, en toen vond wat we nu bacteriën noemen. Dit experiment werd gedaan op mijn verzoek, in Amsterdam, op een lyceum, en met succes, de leerlingen bleken zelfs ontroerd. Zo ontdek je ook latént talént: door verrassende waarnemingen te verstoppen in practica, onaangekondigd natuurlijk, edoch. De practicumlopers, die de verrassende waarneming gemist hebben, of er niet, of te weinig bij stil stonden, hebben er óók van geleerd, en wel dat ze ónvoldoende opmerkzaam, verbaasd, lenig en actief waren, waar anderen dat wél waren. Als je namelijk op iets interessants stuit, moet je dat bestuderen en de boel even de boel laten, zoals de behaviorist Skinner adviseerde.

De Hongaarse stress-endocrinoloog Hans Selye schreef o zo aanstekelijk: “Voor mij, is dat één van de kostelijkste gaven waar een geleerde van kan genieten. Gewoonlijk concentreren we ons zo op wat we willen onderzoeken, dat andere feiten ons bewustzijn domweg niet bereiken, zelfs als ze van veel groter belang zijn. Dat is vooral het geval bij dingen die zó afwijken van het gewone, dat ze onwaarschijnlijk lijken. Toch is alleen het ónwaarschijnlijke werkelijk onze aandacht waard.”

Wie ineens een idee krijgt iets heel geks te onderzoeken, doet er goed aan dat voorál te doen, en het dan door te zetten, te voltooien en te publiceren. Ooit kreeg ik het idee de humane coïtus te visualiseren in een MRI-scanner. De gedachte kwam spontaan, zoals de Franse dichter-staatsman Lamartine zie: "Ik denk nooit, mijn ideëen denken voor me."

Meteen kreeg ik kritiek. "Waar is dat voor nodig?" "Je hebt niet eens een vraag!" "Het is allemaal al bekend!" En ook bijval: "Als je iets wilt onderzoeken, wat nooit eerder is gedaan, en een fluitje van een cent is, doe het! Waarom niet?"

Enfin, we mochten de studie doen, maar het moest wel heimelijk gebeuren. Zulks gebeurde: de eerste scan was meteen raak, en zelfs iconoclastisch. Alle voorgaande tekeningen van Da Vinci tot dan toe bleken grotendeels verzinsels, zonder dat iemand daar een punt van had gemaakt (wij en ik evenmin). De scans toonden dat voorgaande tekeningen deels op de slaapkamer (vóór de dood) én deels op de snijzaal (na de dood) tot stand waren gekomen.

Play

Dríe keer werd ons artikel over de studie geweigerd. Zó afwijkend waren de bevindingen in de scanner. Zelfs ons víerde artikel werd, door het British Medical Journal, beschouwd als mogelijk 'made up' ('verzonnen'). Pas nadat het tijdschrift per brief navraag had gedaan, achter onze rug, om deze mogelijkheid uit te sluiten werd het artikel beoordeeld als verslag van een heuse studie en werd ons zelfs gevraagd of het geplaatst mocht worden in hun Kerstnummer (waar jaarlijks vreemd onderzoek in wordt gebundeld).

Inmiddels is de studie, waarvan de scans niet eens op de omslag van het betreffende tijdschriftnummer stonden, het meest aangeklikte artikel van dat tijdschrift, en staat er een filmversie van de MRI-studie op de site van 'Improbable Research' (al een miljoen keer bekeken). De studie kreeg namelijk meteen de Ig Nobel prijs, omdat die éérst doet lachen, en dán aan het denken zet.

Terugkijkend is de studie een schoolvoorbeeld van Spielerei nebenbei tot Ernst im Spiel en van vrijheid van onderzoek: Van poets tot ernst.

Zoals Johan Huizinga in zijn Homo ludens betoogde, is spel inderdaad van een hogere orde dan ernst, want spel sluit ernst in, terwijl ernst spel uitsluit.

Er zijn grosso modo drie manieren om iets nieuws te vinden:

1. Niet-serendipiteus


een gezochte vondst op een daarvoor uitzochte weg. Een schoolvoorbeeld is de vondst van de verwekker van de pest. Yersin, een leerling van Pasteur ging naar Zuid-Oost Azië om die verwekker op te sporen in de veronderstelling dat pest een infectie is. Hij wilde secties doen op mensen die in een ziekenhuis aan builenpest overleden waren. Dit werd hem geweigerd. Hij liet toen een strohut bouwen op het gazon van het ziekenhuis en met wat smeergeld kreeg hij daar een pestdode tot zijn beschikking. Hij 
zette zijn mes in een pestbuil, waar toen een 'puree' van pus uit 
kwam. Onder zijn microscoop ontwaarde hij daarin de verwekkers, die 
later naar hem genoemd zijn.

2. Pseudo-serendipiteus

een gezochte vondst op een daartoe niet gezochte weg. Een klassiek voorbeeld is het 'vulkaniseren' van rubber. Goodyear mengde latex met zwavel om het te verduurzamen: het was een 'waarom niet' proef. Hij verhitte het mengsel en bij het roeren kwam er wat op de hete kachel terecht, en dit verschroeide. Het oppervlak ervan bleek verbrand, daar ónder zat een laagje dat veranderd was, en daaronder was er niets veranderd. De verandering bleek neer te komen op wat nu vulkanisatie heet. De gelovige Goodyear dacht zelf dat God hem hier een handje geholpen had omdat hij zo zijn best deed.

3. Serendipiteus


een ongezochte vondst. Röntgenstralen. Zoals Dijksterhuis opmerkte is onbekend gebleven welk aspect van kathodestralen Röntgen onderzocht, toen hij ontdekte wat wij nu 'Röntgenstralen' noemen. Hij verduisterde zijn lab, omhulde wat nu een 'Röntgenbuis' heet met zwart karton, zette de buis onder stroom zag toen tot zijn grote verbazing in de buurt een fluorescerend scherm oplichten. Röntgen noemde deze wonderlijke stralen, die door het zwarte karton heengingen zelf 'X-stralen', omdat 'X' het wiskundige symbool voor het onbekende is (een geniale vondst uit de
Arabische algebra). De stralen waren onzichtbaar en gingen dwars door
heel wat materialen heen. Om zichzelf te overtuigen legde hij het 
resultaat vast op lichtgevoelige platen. Toen hem later werd gevraagd wat hij dacht toen hij ze ontdekte zei hij: "Ik dacht niet, ik experimenteerde!' Na de publicatie van zijn ontdekking bleken andere onderzoekers ook al waarnemingen gedaan te hebben die door Röntgenstralen waren veroorzaakt, maar zij hadden er geen nadere 
studie naar gedaan. Dit heet 'negatieve serendipiteit': een verrassende waarneming werd wel gedaan, maar niet of niet correct geduid. Net zoals gebeurde bij de ontdekking van Amerika: toen Columbus in de Nieuwe Wereld landde, dacht hij in India te zijn, daarom sprak hij van 'Indianen'. Het was Amerigo Vespucci, die de juiste interpretatie gaf!
Wat Röntgen deed was 'positieve serendipiteit': hij dééd niet alleen een verrassende waarneming (het in het donker onverwacht oplichten van een fluorescerend scherm in de buurt van een Crookes-buis in actie en omhuld met zwart karton), maar heeft die wonderlijke observatie ook voorbeeldig geduid.


In de praktijk zijn niet-serendipiteit, pseudo-serendipiteit en serendipiteit overigens niet altijd te geheel te onderscheiden.

Ad Reinhardt, Moma
Ad Reinhardt, Moma

Wat heeft dit voor te stellen? Kunst als onderzoek.

Plotseling heeft iedereen het over ‘onderzoek in de kunst’ en over ‘de kunstenaar als onderzoeker’. Kunstenaars en vormgevers kunnen sinds kort promoveren aan de universiteit van Leiden, er is een nieuwe Master Artistic Research gestart aan de KABK, kunstdocenten doen onderzoek. Wat wordt eigenlijk met dit onderzoek bedoeld?

Zijn zwarte schilderijen gaan over “niets”, zei Ad Reinhardt (1913 – 1966). In de eerste van deze schilderijen, gemaakt in 1953, waren nog donkere tonen groen, rood en blauw te onderscheiden. Ook de formaten varieerden. Maar vanaf 1960 tot aan zijn dood schilderde Reinhardt niets anders dan zwarte doeken op identiek formaat, vijf bij vijf voet (157,5 x 157,5 centimeter). Hij “schilderde de allerlaatste schilderijen”, zei hij, “de laatste die je maken kan”.

Strenge schilderijen zijn het, al zijn ze minder streng dan je op het eerste gezicht zou denken. Ze zijn niet egaal zwart, de verf is op de ene plek matter, vangt meer licht, dan op een andere plek. Wanneer de blik langs het oppervlak glijdt zie je vierkanten in de verf, en Griekse kruisen. Voor het overige is afgedaan met zo’n beetje alle kenmerken van een schilderij: voorstelling, compositie, penseelstreek, expressie, kleur. Toch zijn ze niet anoniem of mechanisch. Het zwart ademt, is ruimte. Deze schilderijen zijn bijzonder kwetsbaar, want Reinhardt gebruikte de kleinst mogelijke hoeveelheid bindmiddel zodat de verf bijna puur pigment is. Het zwarte vlak is peilloos diep, en alle licht verdwijnt in de diepte.

Reinhardt dankt zijn belangrijke positie in de moderne kunst aan deze zwarte doeken en aan zijn radicale opvatting van schilderkunst. Maar bij het bredere publiek was hij op een heel andere manier bekend, namelijk als cartoonist bij onder andere het tijdschrift de New Yorker. In 1946 maakte Reinhardt een serie cartoons getiteld “How to Look at Modern Art”. Uit deze serie komt de tekening “How to Look at a Cubist Painting” die hier is afgebeeld.

Een kubistisch schilderij dient een spottende beschouwer van repliek. “To represent” heeft in het Engels dezelfde dubbele betekenis als in het Nederlands: “voorstellen” in de zin van “weergeven” of “afbeelden”, én “voorstellen” in de denigrerende betekenis van “dat stelt niet veel voor”, “dat heeft niet veel te betekenen”. Met de boze wedervraag “Wat stel jíj eigenlijk voor?” werpt het schilderij de beschouwer op zichzelf terug.

En dit is precies wat gebeurt bij het kijken naar een kunst. Het kunstwerk zwijgt, het werpt je op jezelf terug. In tegenstelling tot vrijwel alle andere kunstvormen, als toneel, muziek, dans, literatuur, neemt het kunstwerk je niet direct mee. Dit zwijgen geldt niet alleen voor schilder- en beeldhouwkunst, maar in het algemeen ook voor performance en voor video, film en akoestische kunst: er wordt weinig ‘gezegd’, er is geen lot, of nauwelijks. En er is zelden een strikt voorgeschreven tijdsduur. Het kunstwerk ontvouwt zich in de tijdsspanne die de beschouwer kijkend doorbrengt. Het ‘verhaal’ dat ontstaat is de uitwisseling tussen kijker en kunstwerk.

Het kunstwerk geeft zich pas bloot na inspanning van de kant van de beschouwer. De beschouwer moet de eerste stap zetten, zich open stellen, zijn vooroordelen opzij zetten. Dan kan hij in het werk doordringen, en in gesprek gaan met het kunstwerk. In deze dialoog wordt de afstand tussen de ene denkwereld en de andere overbrugd. Deze ervaring van in gesprek te zijn met het kunstwerk maakt bewust van de activiteit van het eigen denken, en van te leven, levend te zijn. Zoals de filosoof Hans-Georg Gadamer zei: de ervaring van kunst is een “zijnsvermeerdering”. Dit is wat kunstwerken belangrijk maakt.

Kijken is moeilijk, zei Reinhardt, en we kunnen het leren van de kunst. Dit geldt niet alleen voor de beschouwer, maar ook voor de kunstenaar zelf. Het kunstwerk is het resultaat van een verlangen om iets te maken en om iets te zien, deze twee dingen samen. De kunstenaar is de eerste beschouwer van het werk. Hij moet leren zien wat hij gemaakt heeft en de betekenis ervan herkennen. Dit is reflectie: het nadenken over de eigen ervaring en over het wat en waarom van wat gemaakt is, met als doel de structuur van het werk op te helderen en er een basis en een context voor te vinden. Deze reflectie kan alleen plaatsvinden wanneer de maker afstand neemt van de ervaring van het maakproces. Om vervolgens, als het werk nog niet af is, de draad weer op te pakken.

Onderzoek in de kunst heeft de reflectie op het eigen werk tot onderwerp. Hierbij is het maakproces belangrijker is dan het eindprodukt. Kunstenaar-onderzoekers delen de reflectie met anderen, door middel van gesprekken, debatten, publicaties enzovoort, en worden hierdoor gevoed.

maken = denken
denken =spreken
spreken = denken
denken = maken