239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Op een dag besloot iemand dat er een einde moest komen aan de vele vragen waar niemand een antwoord op wist. Die persoon opende een kantoor waar je naar binnen kunt stappen, zoals je dat ook doet bij een gemeentehuis of postkantoor. Je trekt een nummertje en zodra je aan de beurt bent, loop je naar de balie en stel je aan de medewerker je meest prangende vraag. Vervolgens loop je met een antwoord voldaan de deur weer uit.

Ik wou dat het bestond. Alleen zou ik niet weten welke vraag ik het eerste zou moeten stellen, want ik heb er zoveel: Waar blijft het licht als ik het uitdoe? Wat was er voor de oerknal? Waar is het einde van het heelal? Bestaat God? Wat is oneindigheid? Bestaan onzichtbare dingen? Daar komt bij dat de kans groot is dat het antwoord dat ik dan krijg, weer nieuwe vragen oproept.

Ik sta in Berlijn voor de deur van het instituut voor 'onbeantwoordbare vragen en onoplosbare problemen.' Het gebouw staat op een hoek en is opgetrokken uit wit zandsteen met hoge spiegelende ramen in metalen kozijnen. Boven de voordeur staat in roze letters: 'Denkerei'. Op het eerste gezicht lijkt dit meer op een bankkantoor of een sjiek, maar gedateerd hotel. Links en rechts van de deur zijn de ramen beplakt met zinnen, zoals:

·Denker in dienst

·Instituut voor theoretische kunst, universele poezie en vooruitzichten

·Algemeen secretariaat van de juistheid en van de ziel


Bij de Denkerei is iedereen welkom om naar binnen te stappen en zijn of haar vraag te stellen aan de aanwezige medewerker. Ik stel me voor dat deze medewerker dan uit een grote kluis een dik boek tevoorschijn haalt, het doorbladert en dan het antwoord met de vinger onder de regel aan mij opleest. Maar nee, zo werkt het niet. De Denkerei is geen orakel, geen magazijn van antwoorden. Hier wordt door wetenschappers, kunstenaars, politici en schrijvers nagedacht, geformuleerd en gediscussieerd.

Ik probeer de voordeur te openen. Eerst komt deze niet in beweging. Pas als ik me schrap zet en met mijn hele gewicht tegen de deur leun, gaat hij open. Ik stap naar binnen. De deur valt achter me dicht. Straatgeluiden liggen ver achter me. Is er een verband tussen de zwaarte van een deur en de gewichtigheid van een plek?

Ik sta in een grote ruimte op een parketvloer die zich glimmend uitstrekt over de gehele diepte van het pand. Witte, gladgestucte muren, een smalle tafel met een bombastisch bloemstuk, stoelen op een rij gericht op een leeg podium, maar ook een zithoek en een bar waarboven lampen hangen voorzien van het logo van de Denkerei die een zachtrood licht verspreiden. Aan de muur hangen kunstwerken: beschilderde panelen met daarop een intrigerend spel van perspectiefswisselingen. Deze ruimte is een kruising tussen een wachtkamer, galerie en hotellobby.

Aan tafel zit een man met een stapel kranten voor zich. Zijn gezicht herken ik direct van de presentaties die ik op Youtube heb bekeken. Het is Bazon Brock: kunstenaar, dramaturg, hoogleraar esthetiek en oprichter van de Denkerei. Hij hield lezingen terwijl hij op zijn hoofd stond en woonde een tijdje in een vitrine,las ik op Wikipedia, maar gelukkig zit hij nu gewoon op een stoel aan een tafel.

'Iedereen kan hier binnenlopen en een vraag stellen,' vertelt Brock. Als de vraag genoeg stof tot nadenken geeft, wordt er in de Denkerei een symposium aan gewijd. Denkers uit verschilende disciplines, zoals biologie, geologie, filosofie en geneeskunde, maar ook uit de literatuur en kunst, buigen zich over de vraag en verbinden kennis uit de verschillende disciplines. Daarnaast wordt ook het denken zelf aangescherpt. 'Dichters leren wetenschappers denken en wetenschappers leren dichters hoe ze vragen moeten stellen,' volgens Brock. Dit leidt niet tot kant-en-klare antwoorden; de onbeantwoordbare vraag blijft, ook nadat er een symposium aan gewijd is, een onbeantwoordbare vraag. Het gaat bij de Denkerei niet om het vinden van een antwoord, een quick fix of oplossing. Het denken zelf staat centraal, en dat denken is niet zo gemakkelijk als het lijkt. 'Leren om goede vragen te stellen is essentieel,' zegt Brock. Je moet weten weten welke vragen je stelt en hoe je deze formuleert. Op school leren we dat niet. In plaats daarvan leren we antwoorden te produceren waardoor wij niet meer weten wat de vraag eigenlijk was die eraan voorafging.

De Denkerei deelt dus geen antwoorden uit en plakt geen pleisters op piekerende breinen. Er gaat geen geruststelling van uit, zoals het effect soms als je met een kwaal de dokter bezoekt: al ben je nog steeds ziek of heb je pijn wanneer je de spreekkamer verlaat, je voelt je toch al een stuk beter als je denkt aan het onleesbare recept in je tas. Een formule voor verlossing van je ziekte of pijn, als een antwoord op een vraag zodat je niet verder hoeft te denken.

Daar is bij de Denkerei geen sprake van. Nadat ik twintig minuten de tijd kreeg om vragen te stellen aan Bazon Brock zal ik deze plek verlaten met evenzoveel nieuwe vragen.

'Als je een goede vraag kunt stellen, dan begrijp je dat een antwoord ook een vraag is. Een antwoord is een vraag in een andere hoedanigheid.' Nadat Brock me dit gezegd heeft begeleidt hij me naar de deur. Door het raam zie ik dat het regent terwijl de zon schijnt.

Misschien bestaan er wel vragen ómdat er antwoorden bestaan.

Het bezoek van Dorien de Wit aan de Denkerei in Berlijn maakt deel uit van haar onderzoek naar het dichter bijeen brengen van kunst, wetenschap en maatschappij. Dit onderzoek wordt mogelijk gemaakt door een Ontwikkelbudget van het Amsterdams Fonds voor de Kunst.

Iets meer dan een jaar geleden zat ik in mijn laatste jaar van de kunstacademie toen we gingen verhuizen naar een ander gebouw. Dit gebeurde met enige tegenzin, aangezien ons gebouw gewoonweg fantastisch was. Het was een gebouw waarin je als student vier jaar kon apenkooien met verf, kwasten en alle gekheid op een stokje zonder dat iemand daar wat van zei, een gebouw dat aanmoedigde om je atelier in te duiken en te knallen met al het materiaal dat je maar vinden en betalen kon, een gebouw met ontelbaar veel kleurrijke hoekjes waarin zo nu en dan iemand een dutje deed of stiekem maanden woonde, en waar je aanzienlijk veel moeite moest doen om een stukje zonder verfspetter of ander artistiek statement te vinden. Een gebouw waarop iedereen apetrots was.



Nu zou je dit niet direct achter de academiestudent zoeken, maar dit is eigenlijk de allerlaatste studentensoort die je uit hun natuurlijke habitat moet halen. Aarzelend schuifelden studenten door de gangen van het nieuwe gebouw. Met een vijandige blik bekeken zij de schone lokalen, de nieuwe kantine en zochten wanhopig naar iets van houvast die ze enkel vonden in de oude vertrouwde blokken bont geverfde kluisjes; het enige dat was mee gekomen uit het oude gebouw, en tevens ook het enige dat hun nieuwe habitat met heldere kleuren markeerde. Het stille gemompel veranderde al snel in een boel commentaar: de lampen hingen te laag, de stekkers zaten op precies de verkeerde hoogte, de muren waren grijs en er moest vanaf nu overlegd worden over elke punaise en verfspetter, en verdomme, het leek wel een kantoor! Hoe kon een academiestudent zich in godsnaam ontplooien op een kantoor?


Een uitstekende vraag waar ik het afgelopen jaar menig maal over na heb zitten denken. Het wil namelijk zo zijn dat ik al bijna een jaar afgestudeerd ben en de afgelopen vijf maanden op een kantoor werkzaamheden heb verricht. Ondanks deze wrede en tevens ook ironische speling van het lot heb ik daar maar gelijk mijn eigen theorie getest die ik tijdens de verhuizing had bedacht. Ik ben er namelijk van overtuigd dat je iemand van de academie in feite op elke plek neer zou moeten kunnen gooien en die tot de meest fantastische werken zou kunnen komen.

Sterker nog, ik denk juist dat op plekken waar je hem niet verwacht, de academieganger wel eens het beste uit de spreekwoordelijke verf zou kunnen komen. Zijn vaardigheden en ietwat vreemde perspectief op zo'n plek zou hem wel eens wat pareltjes van inzichten kunnen verschaffen die zo'n plek mooier en vermakelijker kunnen maken. Mensen die daar al jaren zitten kunnen lang niet altijd meer tot dat soort inzichten komen. Het is een beetje zoals wanneer je een doodnormaal woord opeens voor het eerst ziet en je het opeens tien keer uit gaat spreken terwijl je jezelf verwonderd over hoe raar dat woord wel niet is. Voor mijn gevoel ziet de academiestudent redelijk vaak doodnormale dingen zo en dit geeft hem eigenlijk een beetje een soort superkracht, als een artistieke night vision goggle die constant op z'n hoofd geplakt zit, en die hem in staat stelt problemen sneller op te lossen, structuren bloot te leggen en andere interessante observaties te doen die andere mensen helemaal niet doen. Een beetje als een artistieke spion op de werkvloer.


Uiteraard was dit voor mij niet een zelfgekozen test, ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik niet een vliegende start voor mezelf had gewenst waarin ik de wereld over vloog om mijn werk overal te laten zien, al had ik al vrij snel een donkerbruin vermoeden dat dit helemaal niet zo rooskleurig voor mij ging aflopen. Gelukkig ben ik hier de afgelopen jaren op vele verjaardagsfeestjes door ooms, tantes, buurvrouwen en kennissen al op voorbereid met de altijd heerlijke vraag: 'En wat kun je daarmee als je afgestudeerd bent?' Ik zei dan altijd maar dat ik dan gewoon zou gaan werken ergens en ondertussen doorging met dingen maken en bedenken omdat ik nou eenmaal niet anders kan. En zo geschiede, want ook al had ik hard gewerkt aan een safetynet in de vorm van een baan in een heerlijk cultureel verantwoorde winkel, de winkel liep niet en mijn safetynet knapte genadeloos hard kapot. Dat was natuurlijk nogal klote maar daar doe je helemaal niks aan. Eenmaal overeind gekrabbeld bestond mijn toekomst al snel uit het solliciteren op voornamelijk functies waar mijn Bachelor of Fine art voor geen meter op aan sloot. (lees: alle functies)

Nu was dat op zich al confronterend genoeg, maar het werd nog erger. Zo werd ik dansend langs het zwarte gat van alle kanten belaagd door mensen met verwachtingen waar ik nog meer niet op aan sloot. Zo werd ik er tijdens mijn eerste sollicitatie al op gewezen dat ik voor een academieganger op z'n minst wel een kunstwerk van mijn c.v. had kunnen maken. Die was nu zo netjes en normaal dat ik op z'n minst wat moeite had kunnen doen als gediplomeerd artistiek talent. Even afgeleid stelde ik me voor dat ik een C.V. in collage vorm, of als super experimentele film via wetransfer toe zou zenden en iedereen zou gaan klappen en me direct aan zou nemen, of dat ik nachten door zou werken aan de enorme sculptuur met duizend toeters en bellen die mijn vaardigheden en eigenschappen weergavenen daarmee het uitzendbureau binnen zou komen rollen. 'Donder op met je artistieke C.V.!' Dacht ik, ' Daar wordt echt niemand blij van.' Al inspireerde het me wel weer tot het maken van een boekje boordevol ideeën voor een artistiek curriculum vitae.


Ondertussen ben ik ondanks mijn artistieke falen op het uitzendbureau toch aangenomen op een kantoor. De functie die ik beklede had een super goede naam die mijn C.V. zo mogelijk nog verwarrender maakte.
Het leven op kantoor kon beginnen. Ik werkte in een knetter grote toren van wel 16 verdiepingen waar ik alleen met pasnummer 2198 naar binnen kon. Dat weet ik want ik heb het geprobeerd zonder maar datbleek ongmogelijk. Elke dag groette ik iedere man in pak en vrouw mantelpak (behalve op casual friday natuurlijk), maakte ik een praatje bij het koffiezetapparaat en maakte ik vele kopietjes. Mijn leven op kantoor was angstaanjagend eenvoudig: ik haalde een stuk of duizend nietjes uit dossiers, opende de enveloppen, typte cijferreeksen over, printte deze uit, stapelde alles op elkaar, deed er twee elastiekjes om en legde ze in de kast, en begon met de volgende stapel. Ik deed dit van 8.00 tot 16.30 en luisterde elke dag naar een andere radiozender die ik net niet goed kon horen. Vrienden en familie begonnen na deze uitleg van mijn werkzaamheden al snel met allerlei prangende vragen te komen. Of ik het wel vol hield, of het niet te geestdodend was, of ik niet compleet uit mijn veilige habitat gehaald was en hoe ik daar mee om ging.

Maar mijn tijd op kantoor beviel me eigenlijk best goed. Vanaf de eerste dag dat ik op de fiets stapte om er naar toe te gaan begon ik met observeren. Ik observeerde de mensen op mijn route naar kantoor. Zo kwam ik elke morgen dezelfde mensen tegen op de fiets, kwam de zon lange tijd precies op als ik over de brug fietste, vloog er steeds een gigantische zwerm vogels van het dak van het stadion, en kon ik vanaf de dijk een heel schattig huisje in kijken waar als ik op tijd was nog een meneer zat te ontbijten (als ik te laat was, was hij al weg). Als ik het gebouw binnenkwam stapte ik over het oranje snoer van de stofzuiger en groette de vrouw die aan het stofzuigen was. Eenmaal op mijn werkplek gingen de patronen en systemen waar ik zo dol op ben de hele dag door.

Ook mijn collega's observeerde en onderzocht ik voortdurend, ik vroeg ze naar hun droombanen, stelde ze voor duivelse dilemma's en kwam er achter waar zij over piekerden tijdens de uren dat we aan onze bureaus zaten. Ik kwam er achter dat ik me bevond tussen de meest geweldige en uiteenlopende groep mensen waar ik me ooit in bevonden heb. Ik kreeg make-up tips van visagist Sharon, sprak over literatuur met de Spaanse Monica, en ging een keer mee met de oerhollandse Anne en Samantha op hun wekelijkse McDonalds tripje in de pauze terwijl er knetterharde hardcore door de speakers, subwoofers en weet ik niet wat meer schalde die mijn tere kunstenaarshart aan alle kanten door elkaar rammelden. Ik sprak over het nut van kunst en waarom dat niet gratis moest zijn met Karim, die daarnaast ook nog in de pita-broodjesfabriek van zijn vader werkte en daarmee een outfit kon betalen die mijn hele weekloon bedroeg. Ik kwam er achter dat de dierenverzorgster dit jaar gaat trouwen, dat de muzikant niet langer droomt van muziek maken, en probeerde het gesprek dat de bioloog en de accountant hadden te begrijpen maar dit lukte helaas niet, gezien mijn eigen achtergrond. Uiteraard droeg ik als Gerda de kunstenaar ook een steentje bij aan deze kleurrijke groep. In de uren dat we praatten kreeg ik verschrikkelijk veel input, en de uren dat we stil waren broedde ik op de meest fantastische en idiote plannen die ik veelal direct na werktijd uit ging voeren. Ondertussen verzamelde ik mijn nietjes in een glazen potje om me later in meer glorieuze dagen te herinneren aan deze periode in mijn leven.


Ondertussen is het potje vol en is het project op kantoor afgelopen. Ik zit thuis met een boel ideeën voor werken en projecten die lopen en op stapel staan, en tik ik weer ijverig sollicitatiebrieven voor de meest uiteenlopende functies en denk zo nu en dan met heimwee terug aan de academie. Het was een geweldige omgeving die broeide van mogelijkheden, kleurrijke uitspattingen en nog kleurrijkere types. Maar als ik iets heb geleerd het afgelopen jaar is dat de wereld buiten de academie minstens zo kleurrijk is en ideeën gewoon door gaan, in wat voor omgeving dan ook. Dus misschien ga ik wel kantoorplanten-verzorger worden, meubeltester, chauffeur van een karaoke taxi, of patatbakker in een zwembad, of schoonmaker van hotelkamers of iets anders ongelooflijk boeiends. En daar dan werken over maken of teksten over schrijven. Lijkt me fantastisch.

“That which is creative, creates itself” – John Keats

“Wat onbewust is, is per definitie niet te kennen omdat het onbewust is” stelde Jaap van Heerden in 1982. Als kunstenaar heb ik echter geleerd het onbewuste denken te gebruiken, richting te geven en te vertrouwen.

De intentie overal onconventionele mogelijkheden te zien en relevante artistieke problemen te ontdekken belast mijn denken maar bezielt mijn kunstenaarsbestaan. Ik word gedreven door het geheim, het verlangen en de belofte. Voorstellingen van nog niet bestaande situaties en objecten dienen zich aan tijdens dagdromen, het voortkabbelend innerlijk gesprek of bij het werken zelf. Doelloos denken is voorwaardelijk voor het ontdekken van nieuwe verbanden en betekenissen.

Door het koesteren van deze TUT’s (task unrelated thoughts) ben ik in staat onverwachte ingangen en bruikbare metaforen te vinden die leiden naar ontelbare interpretaties van ambigue betekenissen die in het brein opgeslagen liggen. Een idee begint met een mentaal beeld en vereist iets dat zich in eerste instantie als precognitief gemompel aandient. Ik heb leren luisteren naar dit breingebabbel en probeer het in mijn werk te verbinden met het innerlijk gemompel van anderen. Kunstenaars moeten eerst naar zichzelf luisteren om te kunnen spreken.

Ideeën krijg ik in de vroege ochtend. Overdag werk ik ze uit. Tussen 3 en 5 uur in de nacht ben ik wakker;‘L’heure bleue’;stilte. Tijdens die luttele uren hebben flarden van gedachten, onbereikbaar geworden herinneringen en onsamenhangende kennis zich aaneen gesmeed tot invallen, oplossingen of nieuwe ideeën. Overdag, geef ik richting aan het denken voor de volgende nacht. Mijn gedachten zijn grotendeels doelloos maar ik ben alert en geconcentreerd om denkbeelden als potentieel waardevol te herkennen als die zich vanuit de precognitieve ruimte losmaken. Focussen werkt averechts.

Sterren ziet men pas door er langs te kijken. Van een concreet idee is dan nog geen sprake.

Terwijl ik routinematig werkzaamheden uitvoer weet ik dat mijn denken over artistieke problemen, zij het onbewust, doorgaat. Tijdens het uitvoeren is sprake van een dialectisch proces tussen denken en doen, tussen weten en voelen en tussen kiezen en beslissen. Elke uitspraak, elk kunstwerk is in die zin op te vatten als een artistieke hypothese die door een volgend werk verworpen kan worden. Tijdens het maken moeten talloze keuzes gemaakt worden op grond van kennis van het kunstdiscours, expliciete en impliciete theorieën, intuïtieve inzichten, visuele en emotionele herinneringen en esthetische voorkeuren. Er vindt continue interactie plaats tussen doelstellingen en zich in het werk aandienende kansen. Het denken voltrekt zich grotendeels buiten het bewustzijn maaris doelmatig en resultaatgericht. Het werk weerspiegelt dit proces en is de ultieme synthese van denken en doen. Het is in die zin gematerialiseerd denken.