239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Play

Floris Schönfeld (1982) is a visual artist currently based in London and San Francisco. The focus of his work in the last years has been the relationship between fiction and belief. In his work he is constantly trying to find the line between defining his context and being defined by it.

Floris Schönfeld (1982), beeldend kunstenaar werkend in Londen en San Francisco. Zijn werk focust op de relatie tussen fictie en geloof. Hij is constant op zoek naar de grens tussen het definiëren van zijn context en erdoor gedefinieerd worden.

In 2014 ontmoette ik Rupert Sheldrake in zijn huis in Hampstead, Londen nadat ik hem een jaar lang bestookte met steeds dwingendere e-mails met verzoeken om af te spreken. Uiteindelijk stemde hij in voor een interview van 20 minuten, vooral om van mij af te zijn, vermoed ik. Die ochtend, in zijn aangenaam eclectische studeerkamer, gaf hij een samenvatting van zijn ideeën over de rol van wetenschap, bewustzijn, en religie in relatie tot zijn eigen geloofssysteem. De overkoepelende visie die zijn werk doordringt is een bijzondere variant van het idee van het psychisch monisme. Op zich is dit geen nieuw idee, maar wel lijkt het steeds relevanter te worden nu dat de ooit ‘eenvoudige’ probleem van bewustzijn bedrieglijk moeilijk te verklaren blijkt binnen de grenzen van de zo vaak mechanische wetenschap. In zijn boek, ‘A New Science of Life,’ (1981) verkent Rupert Sheldrake zijn theorie over ‘morphic resonance’: het idee dat er een universele, extra-menselijke waarnemingsvermogen bestaat die in alle levende wezens aanwezig is. Zijn theorie stelt dat herinneringen inherent aan natuur zijn, en dat alle natuurlijke systemen, zoals termietenkolonies, duiven, orchideen, insuline molecules, en zelds sterrenstelsels, allen een collectief geheugen met zich meedragen, meegegeven door alle eerdere dingen van hun soort.

Mijn gesprek met Sheldrake was onderdeel van een werk, The Experts, waarin ik een aantal hedendaagse wetenschappers en denkers interviewde over de mogelijkheid van een niet-antropocentrische relatie met de natuurlijke wereld. De bovenstaande video bevat een aantal fragmenten uit deze interviews, waaronder die met Rupert Sheldrake. De andere 'experts' die ik voor dit project heb geïnterviewd, sommige waarvan ook voorkomen in bovenstaand fragment, zijn de sjamaan van de Pit River, Floyd Daim, audio ecoloog Bernie Krause, antropoloog Ida Nicolaisen, filosoof Jacob Needleman, tovenaar en paganist Oberon Zell-Ravenheart en socioloog Fred Turner. De interviews zijn deel van mijn project, The Damagomi Project, een doorlopend archief dat de geschiedenis van de Damagomi Groep documenteert; een groep spiritisten en academici die in de 20ste eeuw actief was in Noord-Californië. Via dit project probeer ik een nieuwe manier te vinden om het idee van panpsychism te benaderen. In die zin vertegenwoordigt dit archief een reeks van gedachten-experimenten in fysieke vorm die proberen de schijnbaar onmogelijke taak te benaderen om buiten onze eigen menselijke perspectief te treden.

Floyd Buckskin is de laatst overgebleven sjamaan van de Pit River stam van noord-oost Californië. Ik interviewde hem in zijn slaapkamer — tevens muziekstudio— aan de Pit River reservation aan het oosten van Mount Shasta, Californie. Tijdens het interview vertelt hij me dat het woord damagomi van de Achumawi taal komt, een taal die vandaag nog maar door een kleine groep Pit River stamleden gesproken wordt. Los vertaald komt dit neer op ‘een geestelijke gids die een communicatiekanaal biedt met de natuurlijke wereld.’ De damagomi komt meestal voor in een bepaalde dierlijke vorm, en dit dier zal die persoon volgen zo lang hun verbintenis wordt gehonoreerd. Toen ik vroeg waarom de Pit River mensen naar hun damagomi zochten, antwoordde Buckskin: ‘We zitten gevangen tussen geest en dier. We zijn niet het een of het ander, maar beide. Daarom hebben we hulp nodig.’

Tegen het einde van mijn interview met Rupert Sheldrake vertelt hij dat wetenschappers (zelf zou ik ook kunstenaars hieronder scharen) de moderne antwoord zijn op de sjamaan: ‘leden van de menselijke samenleving die met de natuurlijke wereld te maken hebben.’ Zodoende zijn ze onmisbaar in het overbruggen van de kloof tussen geest en dier zoals beschreven door Floyd Buckskin. Maar de taal waarmee we hebben geprobeerd de natuur te beschrijven heeft onze zicht erop zo verdraaid, dat we het wezenlijke van de natuur niet meer kunnen waarnemen. Wanneer we naar de natuurlijke wereld kijken door de lens van onze wetenschappelijke traditie, doen we niets anders dan het in steeds kleinere onderdelen op te breken. Het geheel, zoals een hele organisme, wezen, of sterrenstelsel, wordt vaak alleen gezien als de som van zijn delen. Dit is het metafoor van een machine die in wezen statisch en dood is. In The Science Delusion, valt Shepherd deze simplistisch perceptie van het universum aan:

‘De hoogste vorm van wetenschap is een die open staat van onderzoek, die zichzelf niet opstelt als geloofssysteem: het is succesvol geweest doordat het open heeft gestaan voor nieuwe ontdekking. Daarentegen hebben veel mensen de wetenschap tot een vorm van religie genoemd. Zij geloven dat er geen realiteit is behalve de materiële of fysieke werkelijkheid. Bewustzijn is maar een bijwerking van de fysieke werking van de hersenen. De natuur is mechanisch. Evolutie is zonder doel. God bestaat allen als een idee in de hoofd van mensen, en dus in menselijke hoofden.’

Volgens mytholoog Joseph Campbell heeft de sjamaan een dualistische benadering tot het begrijpen van de wereld om hem/haar heen, en gebruikt hiervoor zowel mechanistische en empirische als spirituele en holistische methoden. Ik denk dat de hedendaagse kunstenaar misschien wel beter in staat is systemen te beschouwen vanuit het perspectief van een levend geheel dan de hedendaagse wetenschapper. Dit komt vooral door de holistische aard van het creatieve proces. Het creatieve proces gebeurt binnen het dialoog of de weerstand met en van een ander persoon: een buitenstaander, een vreemde invloed. Dit kan gebeuren via een concept, een materiaal, of door samenwerking tussen personen. Zonder weerstand blijft het proces statisch en bestaat er geen mogelijkheid iets nieuws te creëren. Zo gezien moet dit proces ‘leven’ wil er iets interessants gebeuren. Het moet ontstaan tussen de grenzen van de context van de kunstenaar te definiëren en erdoor gedefinieerd worden.

Ik kan me voorstellen dat de damagomi deze uitwisseling zou kunnen vergemakkelijken, en ons de kanalen verlenen die ons toegang geeft tot de anima mundi. Wat zijn de gevolgen van het volgen van deze lijn van verhoor, van ervan uit te gaan dat de bestaande anima mundi onze gehele bewustzijn bevat, inclusief dat van alle levende wezens? Of, om verder te borduren op de gedachten van Sheldrake: is het maken van kunst slechts de versmelting van de morfogenetische resonantie van de verschillende wezens en materialen binnen de tijdelijke morfogenetische veld, oftewel de kunstpraktijk?

Het zou best kunnen dat de tijd is aangebroken voor een zoektocht naar de damagomi.

In een van zijn boeken schreef Japanse schrijver Yukio Mishimo ooit over zijn angst voor krabben. Hij vertelde dat hij alleen al door het zien van het Japanse karakter voor krab ‘蟹 kon flauwvallen. De vorm van het karakter liet hem zo sterk aan het beest denken dat hij alleen nog de Kana ‘カニ’ versie kon gebruiken. Echter, de heer Mishima kon heerlijk genieten van krab, mitst het als gerecht was klaargemaakt. Hierdoor werd ik herinnerd aan mijn eigen fobie: mijn angst voor vissen.

Vissenogen zijn kil en koud, zijn lijf is bedekt met spiegelende schubben die licht fluorescerend weerkaatsen, en hij zwemt, samengedrukt met andere vissen, in een te kleine met water gevulde ruimte. Vissen bewegen geruisloos, dwalend door een uitbundig versierede vissentank, en steeds keren ze om, alsmaar hun tijd aan het doden.

Wanneer ik vrienden voor het eerst over mijn angst vertel kan ik, naast de blik van verwarring, steeds dezelfde vraag verwachten: ‘Maar eet je vis?’ Ja, ik eet zeker vis. Ik ben dol op sashimi en sushi, ik lust ze rauw, jazeker! Ook ga ik niet door het dolle heen als ik een dode vis in het water zie drijven, of een in stukken gesneden tonijn in de vrieskast vind. Mijn favoriete fotograaf, Araki, heeft een beeldschone foto van het afgesneden hoofd van een zalm met een bos bloemen in zijn mond en ik kan het zeker waarderen. Kleine goudvisjes vind ik leuk, en guppy’s ook—die houd ik sinds mijn kindertijd als huisdier. Zelfs sierlijke vechtersvissen die in afzonderlijke bekertjes worden verkocht vormen nooit een bedreiging.

Mijn vissenfobie is enigszins verwarrend in zijn ambiguïteit, ik ben namelijk niet tegen het algemene concept van ‘de vis’. Ik zou het eerder omschrijven als de angst voor diepzeelandschappen en grote vissen. De laatste keer dat ik een paniekaanval kreeg was terwijl ik aan het browsen was naar vintage handgetekende botanische plaatjes toen ik per ongeluk de categorie ‘leven in de zee’ aanklikte. Elk plaatje toonde vissen uit de oertijd, getekend vanuit verschillende perspectieven. Ondanks dat het maar tekeningen waren van vissen uit een ver verleden kon ik het aanzien nauwelijks uitstaan.

In China worden levende vissen in de supermarkt gehouden om de versheid en kwaliteit van het product te garanderen. Stel je de zoemende geluiden voor van de waterpompen en de UV lampen met hun griezelige blauwe licht! De stad waar ik vandaan kom, Shenzhen aan de zuidkust van China is beroemd om zijn visgerechten, en is dus een oneindige bron voor mijn nachtmerries.

Naarmate de jaren verstreken verergerde mijn symptomen. En dus bleef ik onderzoek doen naar mijn angst. Om er achter te komen waarom aquaria steeds in mijn dromen voorkwamen, las ik een boek over dromen door Freud. Volgens hem ligt de bron van dromen in onze ervaringen en onze jeugdherinneringen.

Terugdenkend aan mijn kindertijd herinnerde ik mij een zomer waarin ik samen met mijn neefje geobsedeerd naar een screensaver op een computerbeeldscherm keek. Het was een vreemde situatie waarin wij urenlang de zwemmende vissen nadeden. Op een bepaald ogenblik, terwijl we keken naar het scherm, werd ik ineens overvallen door een gevoel van angst en afzondering.

In mijn ergste nachtmerrie verdronk ik in een gesloten tank gevuld met water met mijn hoofd vastgeklemd aan de bodem van de smalle container. Boven mij zwommen enorme vissen met hun uitdrukkingsloze gezichten op en neer en om mij heen. Ze vielen mij niet eens aan, maar het voelde alsof tijd op dat moment stilstond in een eindeloze staat van wanhoop. Nadat ik wakker werd lieten de beelden mij niet los en bleef ik de angst heel de dag voelen!

Ik heb mijn conditie op het Internet opgezocht, en was opgelucht te vinden dat ik niet de enige gek ben. Er bestaat een woord voor mijn symptomen: ‘ichthyophobia’, meestal veroorzaakt door een traumatisch voorval.

Het is mij nooit duidelijk geworden wat de oorsprong is van mijn angst. Lang heb ik nagedacht of het misschien te maken heeft met een of andere aquatisch gerelateerde tragedie, zonder resultaat. Afgelopen zomer was ik teleurgesteld te ontdekken dat ik niet eens meer naar een vissenwinkel in de verte durfde te kijken, terwijl ik twee jaar geleden wel tien minuten in zo’n winkel kon doorbrengen. Ik heb geprobeerd mezelf te dwingen om naar vissentanks in de supermarkt te kijken en om niet bang te zijn. Maar elke keer dat ik er een zie sluit ik onmiddellijk mijn ogen, haal ik diep adem om mijn bonzende hart te kalmeren en loop ik zo snel mogelijk weg zodat de angst kan wegvloeien.

Vanuit Amsterdam fiets ik vaak via de Bijlmer naar de polder de ronde Hoep, gewoon om het plezier van het fietsen.

In het stukje dat deze twee gebieden met elkaar verbindt zie ik in de verte een groot leeg parkeerterrein waar op een strookje aan de zijkant drie gestapelde aluminium bakken op pootjes staan, een soort barbecue met verdiepingen. Ernaast staat een auto geparkeerd en een man en een vrouw maken een kopje thee naast de auto. Ik vraag hen wat ze aan het doen zijn. Duiven. Ze hebben de postduiven met de auto vanuit Zaandam hier naar toe gebracht. Ze oefenen de dieren voor wedstrijden op zowel de korte als de lange afstand. Nu zijn ze net aangekomen en moeten de duiven eerst tot rust komen, anders werkt hun oriëntatie niet.

De drie bakjes bevatten ongeveer 57 duiven. Straks worden ze losgelaten en moeten ze de weg naar huis terug vinden. Hun oriëntatie volgt het magnetisch veld. 'Door storingen in elektromagnetisch veld raken meer duiven de weg kwijt dan vroeger', vertelt de postduiven hobbyist. 'De magnetische velden worden verstoort door de mobiele telefoons, door alles wat nu door de lucht wordt verstuurd.' 'Raakt de lucht vol?'

'Als je goed kijkt zie je bijvoorbeeld op de Dam duiven met een ring om hun poot. dat zijn verdwaalde postduiven. Laatst belde een man me op vanuit Krommenie, of ik mijn duif daar wilde ophalen. Duiven vliegen in groepjes, eerst in een cirkel om de plek heen waar ze zijn losgelaten, steeds harder en al snel zijn ze uit het zicht verdwenen. Maar ze verdwalen nu nogal eens.'

'Het is een hele mooie hobby', zegt de man dan opgewekt. 'Het is zo gerust werkend.' en lacht zijn perfecte witte tanden bloot. Hij praat met nogal wat spuug dat ver reikt, ach dat zal door zijn kunstgebit komen.

Dan laten ze de duiven los en ik zie ze cirkelen en wegvliegen, het is even mooi als een zwerm spreeuwen.

Feest van de aap
Roland Barthes
Feest van de aap

Ik stond in een gang toen een lange jongeman kordaat langs me liep. Een ogenblik later werd hij achterna gezeten door een kleine brunette, wier iedere stap leek te vielen in de ruimtes die zijn tred openliet. Hij beende kwaad door en zij volgde furieus, sissend: ‘Dit is de laatste keer, het is voorbij, ik zweer je dat ik gewoon zal verdwijnen.’

Terwijl ik ze door de gang zag stormen dacht ik eraan hoe vaak ik dit zelfde emotionele proces in anderen had gezien, en natuurlijk ook zelf had meegemaakt. We kennen dit verhaaltje allemaal, het wordt telkens herhaald, of in ieder geval zijn we allemaal bekend met deze interpretatie van het verhaal; de één die de ander dreigt te laten vallen terwijl deze er eigenlijk met verwarde waarschuwingen achteraan rent en de ander kwaad en panisch smeekt om te blijven terwijl deze juist weggaat. Het eigenaardige en gestileerde taalgebruik dat we hanteren in situaties die we niet willen of kunnen uitdrukken, het bijstellen van ons ware doeleinde om maar niet te kwetsbaar te zijn, en toch, al onze ficties en poppenkast ten spijt worden onze bedoelingen, hoewel ongearticuleerd, toch begrepen.

Als we alleen al in deze oppervlakkige laag, in al deze gegeven lezingen van de situatie, we de grootte en inwerking van onze interpretatie op de “werkelijkheid” kunnen zien, waar houden we dan op met interpreteren, wat is het eigenlijke, het niet-fictieve?

Zoveel aspecten van mijzelf werden plots voor mijn ogen blootgelegd als verhalen die ik mezelf heb verteld, interpretaties van het handelen van anderen in vormgegeven reeksen. De manier waarop ik keek, waarop ik bekeken werd en in wat voor licht dan ook iets wordt getoond, zijn elk kenmerken die open staan voor interpretatie. Wanneer we deze situatie ontleden tot al haar losse onderdelen zien we dat alles dat gebeurt, slechts bestaat als het één na het ander, als gebeurtenissen in betekenisloze opeenvolging; wij zijn degenen die het betekenis en chronologie verschaffen.

Ik stond in een gang. Door deze gang liep een lange jongeman die snel bewoog en zijn voeten hierbij zwaar liet neerkomen. Een kleine brunette liep ook door deze gang. Terwijl zij liep sprak de kleine brunette, haar woorden vlug en ritmisch.

“Narrative is present at all times, in all places, in all societies; indeed narrative starts with the very history of mankind; there is not, there has never been anywhere, any people without narrative … Narrative is international, trans-historical, trans-cultural; it is there, like life.”- Roland Barthes” [1]
Seven van staven

Scènes de la vie privée et publique des animaux

Gebruikt in het ontwerp van tarotkaarten.

J. Grandville

R. Barthes, ‘On Narrative and Narratives’, in: R. Barthes en L. Duisit, New Literary History, Vol. 6, No. 2, Baltimore, VS: The Johns Hopkins University Press, 1975, pp. 237 -272

Tags: taal, dieren, mensheid
Ik zoek een lijstje om een kaartje van wat hertjes in te doen. Ik vind ergens in een doos precies het juiste formaat. In het lijstje zit mevrouw de Boer. Of althans: een afbeelding van, uiteraard. Ik ken mevrouw de Boer niet zo goed, dus wip haar gezicht uit het lijstje. Er valt een andere foto uit. Erop staan een jonge vrouw en man met witte anjers op hun jasjes. Lijkt me van verloving, niet van verzet, gezien de glimlachen op de gezichten (alhoewel de meneer een beetje een sarcastisch grimas trekt).


Er bekruipt me een onbeduidend schuldgevoel. Ik herinner me mevrouw de Boer. Uren heb ik naast haar gezeten, in haar aanleun woning, midden in de drukke schilderswijk. Het rook muf, naar oud parfum en wasverzachter. Het geluid van de zuurstofmachine constant op de achtergrond. Op de tv een soap.



Heel veel over haar leven heeft ze me niet verteld. Ze had veel gedronken en gerookt, daarom had ze nu COPD. Haar ex man zat in een bejaardentehuis. Daar had ze niet veel mee. Ze had sowieso niets met mensen. Des te meer met haar kinderen. Op de bovenranden van de muren van haar kleine woonkamertje prijkten zij. De honden. Verschillende herdershonden, waarvan één de allerliefste was, maar ik ben de namen vergeten. Ook de naam van het epileptische keeshondje dat ik kwam uitlaten (vrijwilligerswerk voor de dierenbescherming) ben ik vergeten. En dat terwijl het haar alles was.

Over het algemeen klaagde mevrouw de Boer voornamelijk, maar als het over haar hondje ging, straalde ze. Toen het steeds slechter ging, namen de zorgen over het beestje de overhand. “ Van mij hoeft het niet meer, maar wie moet er voor het hondje zorgen?” Het hondje kwispelde, regen tikte tegen de ramen, Marokkanen gooien stenen naar de tram. Het geluid van de zuurstofmachine. De tranen van mevrouw de Boer.

Nadat ze een keer weer in het ziekenhuis had gelegen, vertelde ze me dat ze de Dood had gezien. Een grote zwarte man had aan haar bed gestaan. Ze was bang om te sterven, en huilde zachtjes.

Een tijdje later was haar crematie. Het was met stip de meest deprimerende dienst die ik ooit meegemaakt heb. Naast mij waren er vier andere hulpverleners. En er was de kerk. Mevrouw de Boer was bang en eenzaam in haar laatste dagen en op één of andere manier is de kerk daar altijd als de kippen bij. Opeens werd er gesproken over God en een bekering, terwijl mevrouw de Boer de minst religieuze persoon was die ik ken. Om het af te maken hadden ze een grote krans met religieuze tekst op het lint bij de kist neergelegd. Ik kan me herinneren dat dit mijn poging tot serieus rouwen ernstig in de weg zat, omdat ze echt een grove spelfout hadden gemaakt. Ik weet het niet zeker, maar volgens mij was het: “De Heer lijdt mij”. Een kwalijke zaak.

En nu wip ik dus haar gezicht uit een lijstje en realiseer me dat de kans bestaat dat ik de enige ben die nu nog aan haar denkt. Dat vind ik treurig. Ze was weliswaar niet meer de prettigste persoon om bij te zijn, maar hoeveel ze van haar hondje hield, betekent dat ze liefde kon voelen. En eenzaamheid, pijn en angst. Ze heeft me de foto gegeven toen ze wist dat ze ging sterven. Het was één van de weinige foto’s die ze van zichzelf had. Ik zoek een ander lijstje voor de hertjes.