239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Robert Cervera, Untitled (Jelly Reservoir), 2013. Strawberry jelly, concrete dust.

In het leven van een mens zijn er momenten wanneer we nader komen tot het begrijpen van de taal van materie.

Zoals wanneer de schoffel zich in de aarde stort: het graaft door de kruimelige eerste laag, dan wordt de aarde plooibaar bij het bereiken van de vochtige onderlaag, waarna het een bijna vast vorm aanneemt, in het verse donker van de hardwerkende aardewormen. Tsjak, en de worm is in tweeën.

Of de bij elkaar gebundelde stokken en latten van de houthandelaar: de spanning van het touw, rechtgetrokken in een lijn, dat seconden eerder amorf in zijn zak lag te dutten.

Robert Cervera, Pink Nappe, 2013. Polyvinyl, cement.

Of wanneer je, in een moment van onoplettendheid, een snee door de huid van je hand snijd en je even niet zeker weet wat de fysieke factuur zal brengen: een vluchtige witte lijn, een golf bloed, en alles daar tussen in.

In deze momenten is sculptuur te vinden. Ook kunnen we in sculptuur deze momenten onthullen. En het geluid die deze ogenblikken maken – een intern geluid, binnenin de geest – wordt weerkaatst en vormt, zoals bij sonar, een beeld van de wereld.

Materialen en menselijke handelingen zijn voortdurend met elkaar in gesprek. Knijpen, snijden, doordrenken, schaven, wiggen, kloppen. Haptische wonderen. Hoe de dingen voelen, hoe ze ons laten voelen.

Robert Cervera, Untitled (Theatre Bundle), 2013. Concrete, adhesive tape.

(Hegel en Bourdieu zouden stellen dat er geen onderscheid kan worden gemaakt tussen humaniteit en materialiteit. Wij mensen zijn materialen die andere materialen maken, die tenslotte ons definiëren. De dingen die wij maken, maken ons.)

Het grenzeloos karakter van het universum komt ter discussie. Vloeiende materie die elke kant op gaat, en wij die het achtervolgen, die het proberen te overhalen deze kant of die kant op te gaan, om in de rij te blijven staan, om in groepen van vier, of zestien, of zesenveertig te blijven wachten.

We doen ons best om het ontelbare te tellen, om grenzen aan te geven, en vorm te maken. We eindigen gefrustreerd en bedrogen door de weerbarstigheid van materie, maar blijven gecharmeerd door zijn grilligheid.

Robert Cervera

(Zou het kunnen dat we materie proberen te bedwingen, op dezelfde manier dat sommige vogels gevangen houden in kooien, om zo hun vogelvlucht beter te kunnen bewonderen?

Deze vraag fascineert mij. Maar ook ben ik gefascineerd door het onverwachte, de onvoorziene blunder, die ik zie als het volgende hoofdstuk in het voortdurende dialoog met materiaal.

Stel je voor, je leeft in de veertiende eeuw en iemand vertelt je dat de drukpers een katalysator zal zijn voor de Wetenschappelijke Revolutie. Je zou waarschijnlijk denken dat degene overdrijft. Je begrijpt het principe van reproductie en verspreiding van gedachten, dat is het probleem niet. Toch kun je niet bevatten dat zoiets simpels als een verandering in medium zulke verreikende gevolgen kan hebben.

Het onvermogen om de overgang naar een nieuw medium te begrijpen kan leiden tot ernstige consequenties. Vanaf het moment dat de drukpers zijn eerste verschijning maakte liet ook een eerste groep benadeelden van zich merken, de analfabeten. Deze groep kon niet lezen, spellen of schrijven en daarom het nieuwe medium niet interpreteren. Voor hen werd de wereld meer en meer een plek die ze niet begrepen.

In de 21ste eeuw zijn de analfabeten niet de enige die het nieuwste medium niet begrijpen. Een nieuwe groep is opgekomen, namelijk zij die de veranderlijkheid van de media niet meer aankunnen. Met de komst van het internet wordt het een relevante vraag of de mens en de grafisch ontwerper echt om kunnen gaan met zo’n telkens veranderend medium.

De Moderne Analfabeet

De aard van een zich ontwikkelend of gevestigd medium brengt een nieuwe groep benadeelden met zich mee. Dit is, in wezen, wat er gebeurt met ieder nieuw medium, op het moment dat het van zijn gebruiker vraagt om een proces te ondergaan van leren en afleren. Naast gesproken taal moesten mensen leren om geschreven taal te interpreteren, ze moesten afleren om precies hetzelfde te schrijven als zij spraken, en verfijningen werden op den duur steeds meer van hen verwacht. Wat er gebeurt wanneer een nieuw medium wordt geïntroduceerd dat niet alleen anders is dan zijn voorganger, maar ook constant verandert? Het proces van leren en afleren wordt een constante toestand. Alvin Toffler schreef hierover het volgende:

“De analfabeten van de 21ste eeuw zullen niet degenen zijn die niet kunnen lezen en schrijven, maar degenen die niet kunnen leren, afleren, en opnieuw leren.”

Als we ons de vraag stellen welk medium de grootste verandering betekende voor het gedrukte woord, wijst men hoogstwaarschijnlijk naar het internet. Onze omgeving is meer en meer ontworpen voor snelle communicatie, waarin we nauwelijks beperkt worden door onze geografische locatie; onze sociale relaties worden onderhouden met behulp van platforms en apps, en de hoeveelheid mensen die smartphones, tablets en laptops gebruiken groeit exponentieel. Al deze ontwikkelingen zijn grotendeels afhankelijk van het internet.

Met onze dagelijks en soms zelfs niet-aflatend gebruik denken we dat we ook begrijpen. We gebruiken een smartphone dus we “zijn” op internet, we gebruiken google dus we gebruiken internet. Maar begrijpen we wel echt wat internet is? Is het gebruiken van toepassingen van het internet hetzelfde als het begrijpen ervan? Misschien houden we onszelf voor de gek, en misschien zijn wij de nieuwe generatie die zijn omgeving niet begrijpt. En wellicht nog erger: we hebben het niet eens door.

Van Vast naar Vloeibaar

Een belangrijke oorzaak van ons begrip of onbegrip ten overstaan van het internet is waarschijnlijk een verkeerde interpretatie van de aard ervan. Tot het moment dat er internet was, was al onze media onveranderlijk, vanaf het moment dat ze werden geproduceerd. Een boek, een krant, flyer of poster: zodra ze worden geproduceerd zijn ze solide. Het internet, daarentegen, is helemaal niet solide. Nieuwswebsites, bijvoorbeeld, kunnen op elk moment van de dag inhoud toevoegen en veranderen. Als je naar een nieuwswebsite kijkt zie je slechts een snapshot van een telkens veranderend beeld. Maar als het internet geen vaste staat kent, in wat voor staat bevindt het zich dan? Misschien vloeibaar?

In de kern is het verschil tussen vast en vloeibaar makkelijk te beschrijven. Het wordt erg duidelijk gedefinieerd door Zygmunt Bauman: “[...] makkelijk gezegd [...] vloeistoffen, in tegenstelling tot vaste stoffen, kunnen hun vorm niet makkelijk vasthouden. Vloeistoffen, zogezegd, fixeren noch de ruimte, noch binden zij de tijd. Terwijl vaste stoffen duidelijke ruimtelijke dimensies hebben maar de impact van de tijd neutraliseren (en dus het belang ervan naar beneden brengen), door zich daadwerkelijk tegen de stroom ervan te verzetten of door deze irrelevant te maken. Vloeistoffen houden geen enkele vorm voor lang vast en zijn constant gereed (en geneigd) om deze te veranderen; en dus is het voor deze meer de tijdsstroom die telt dan de ruimte die ze toevallig innemen: deze ruimte vullen ze immers slechts momenteel op.”

Niet alleen de visuele eigenschappen, maar ook de tijd speelt een onvervangbare rol. Een afbeelding van een vloeibare vorm heeft een indicatie van de tijd nodig, omdat op het moment dat de foto is genomen, de vorm alweer veranderd kan zijn. Een vaste vorm wordt daarentegen nauwelijks door de tijd beïnvloed. Daar vloeibare vormen zo makkelijk veranderen, kunnen ze zich rondom vaste vormen manoeuvreren en hiervan nauwelijks enige impact voelen. Ze kunnen ‘stromen’, ‘overstromen’, ‘opraken’, ‘spetteren’, ‘morsen’, ‘lekken’, ‘overvloeien’, ‘druipen’, ‘sijpelen’ en ‘gutsen’. Beter gezegd: net zoals het energie kost om een vloeibare vorm stationair te houden, kost het energie om een vaste vorm te doen bewegen.

De vergelijking tussen vast en vloeibaar is hoogst relevant wanneer we het hebben over het internet. Het internet kent de soliditeit van de media tot dan toe niet. Het internet voelt geen enkele wrijving wanneer het wordt bewogen: het stroomt van de ene kant van de wereld naar de andere kant in een fractie van een seconde. Beelden kunnen worden gedupliceerd met een wrijving die haast te verwaarlozen is. Nieuwsverslagen nemen geen specifiek moment in de tijd in: het zijn slechts snapshots van een vloeibare vorm.

Vloeibaar Ontwerp

Het onderschatten van veranderingen en de impact die ze met zich meebrengen, en de verkeerde interpretatie van de aard van het internet kunnen vergaande gevolgen hebben, zoals Toffler laat zien: de komst van een generatie die de media rondom zich niet kan interpreteren. Met name vanwege deze factoren is het zeer belangrijk om een groep aan te spreken die extreem afhankelijk is van het medium van zijn tijd en de interpretatie daarvan: de grafisch ontwerper.

De drukpers was op zichzelf niets meer dan een techniek: het was die mens die hieraan door een (specifieke) implementatie waarde toekende. Hij kopieerde documenten, maakte boeken, posters, flyers en afgeleiden hiervan. Vanuit deze ontwikkeling ontstond de grafisch ontwerper, een persoon die de taak heeft om een boodschap te visualiseren in de media van zijn tijd.

Hier ontstaat een paradox: de grafisch ontwerper is geworteld in de geschiedenis van vaste vormen, maar het is zijn taak om het medium van vandaag de dag te gebruiken, hetgeen vooral vloeibaar van aard is. Omdat het medium zo anders is, daarbij nog alomtegenwoordig en hard aan het groeien, is het de grafisch ontwerper die zichzelf aan een kritisch onderzoek moet onderwerpen. De grafisch ontwerpen moet van solide (statisch) design richting vloeibaar design gaan. We hoeven niet anders te leren lezen en schrijven om niet ondergeschikt te worden; we moeten een vaardigheid leren om met de constant veranderende toestand van onze nieuwe media om te kunnen gaan. Dit is geen eenvoudige taak voor een grafisch ontwerper, omdat hij geneigd is te denken in termen van soliditeit, regels en grids. Het is bijna een onmenselijke overgang. Het ligt in onze natuur besloten om ons dagelijks leven behapbaar te maken door heuristisch te denken: wie zijn wel en wie zijn geen vrienden, wat vind ik leuk en wat niet, etc.

Misschien is de overgang naar vloeibaar design nog niet te bevatten en moeten we een stap terug nemen om ons te realiseren dat we het internet, haar aard en impact hebben onderschat. Zelfs de taal beperkt ons hierbij. Begrijpen, bevatten en materialiseren zijn voorstelbare beschrijvingen van een verandering in denken, maar deze bewoordingen spreken zelf nog in termen van vastheid.

Dergelijke factoren maken het een uitstekende taak voor grafisch ontwerpers om door het internet te zwerven op visuele wijze. Niet alleen door het te begrijpen en onder de duim proberen te houden, maar ook door het te laten ‘vloeien’, ‘druppelen’, en ‘stromen’.

Liquid Design is het resultaat van het afstudeerproject The New Public Space, waarin Gilles de interessante interactie tussen snel veranderende media en het grafisch ontwerp dat daar zo van afhankelijk is, onderzocht. Het onderzoek voor de tekst is gedaan door Gilles en de tekst is samen met Ruben Verkuylen geschreven.

Alvin Toffler, Rethinking the Future, London, 2008

Zygmunt Bauman, Liquid Modernity, Cambridge, 2000

Het Stasimuseum in Berlijn staat vol met stille getuigen die de toeschouwer een blik gunnen op het handelen van het voormalig Ministerium für Staatssicherheit van de DDR. Van het lapje waar burgers hun zweethanden op moesten plaatsen zodat hun geur bewaard kon worden, tot de jasknoop die dienst deed als bedieningsknop voor een verborgen camera, en de steen met afluisterapparatuur die achter een bankje in het park geplaatst kon worden.

Dit zijn de bekende artefacten die getuigen van een tijd die voorbij is of, zoals bij een misdaad, bewijs leveren voor de ware toedracht van een tot dan toe onopgelost raadsel. De werkelijke stille getuigen in het museum lijken in eerste instantie rekwisieten bij de vaste tentoonstelling. Al decennia geruisloos en onopvallend aanwezig, dringen hun geheimen slechts langzaam door tot het bewustzijn. Maar als ze hadden kunnen praten zou hun verhaal wellicht meer onthullen dan dat van menig sprekende getuige.

Welke intieme gesprekken hebben de vrouwentongen op het bureau van Minister Erich Mielkes secretaresse opgevangen? En hoeveel stille verwijten de sansevieria’s bij de ingang van zijn kantoor? Hoe vaak heeft het groene ensemble in de vergaderkamer strategische beslissingen met goedkeuren of afgrijzen aangehoord? En wat vinden de drie dracaenas van hun overplaatsing van de eens rustige slaapkamer naar de hectiek van de tentoonstellingsruimte waar gidsen en bezoekers weer hun eigen verhalen maken?

Aan hun gestalte, soort en behuizing is af te lezen dat ze inderdaad op leeftijd zijn. Soms ritselen hun bladeren nog na van alles wat ze gezien en gehoord hebben. Maar ook nu nog, in een andere functie en na inmiddels diverse malen verhuist te zijn van ruimte naar ruimte, wordt hun getuigenis steeds omvangrijker.

“That which is creative, creates itself” – John Keats

“Wat onbewust is, is per definitie niet te kennen omdat het onbewust is” stelde Jaap van Heerden in 1982. Als kunstenaar heb ik echter geleerd het onbewuste denken te gebruiken, richting te geven en te vertrouwen.

De intentie overal onconventionele mogelijkheden te zien en relevante artistieke problemen te ontdekken belast mijn denken maar bezielt mijn kunstenaarsbestaan. Ik word gedreven door het geheim, het verlangen en de belofte. Voorstellingen van nog niet bestaande situaties en objecten dienen zich aan tijdens dagdromen, het voortkabbelend innerlijk gesprek of bij het werken zelf. Doelloos denken is voorwaardelijk voor het ontdekken van nieuwe verbanden en betekenissen.

Door het koesteren van deze TUT’s (task unrelated thoughts) ben ik in staat onverwachte ingangen en bruikbare metaforen te vinden die leiden naar ontelbare interpretaties van ambigue betekenissen die in het brein opgeslagen liggen. Een idee begint met een mentaal beeld en vereist iets dat zich in eerste instantie als precognitief gemompel aandient. Ik heb leren luisteren naar dit breingebabbel en probeer het in mijn werk te verbinden met het innerlijk gemompel van anderen. Kunstenaars moeten eerst naar zichzelf luisteren om te kunnen spreken.

Ideeën krijg ik in de vroege ochtend. Overdag werk ik ze uit. Tussen 3 en 5 uur in de nacht ben ik wakker;‘L’heure bleue’;stilte. Tijdens die luttele uren hebben flarden van gedachten, onbereikbaar geworden herinneringen en onsamenhangende kennis zich aaneen gesmeed tot invallen, oplossingen of nieuwe ideeën. Overdag, geef ik richting aan het denken voor de volgende nacht. Mijn gedachten zijn grotendeels doelloos maar ik ben alert en geconcentreerd om denkbeelden als potentieel waardevol te herkennen als die zich vanuit de precognitieve ruimte losmaken. Focussen werkt averechts.

Sterren ziet men pas door er langs te kijken. Van een concreet idee is dan nog geen sprake.

Terwijl ik routinematig werkzaamheden uitvoer weet ik dat mijn denken over artistieke problemen, zij het onbewust, doorgaat. Tijdens het uitvoeren is sprake van een dialectisch proces tussen denken en doen, tussen weten en voelen en tussen kiezen en beslissen. Elke uitspraak, elk kunstwerk is in die zin op te vatten als een artistieke hypothese die door een volgend werk verworpen kan worden. Tijdens het maken moeten talloze keuzes gemaakt worden op grond van kennis van het kunstdiscours, expliciete en impliciete theorieën, intuïtieve inzichten, visuele en emotionele herinneringen en esthetische voorkeuren. Er vindt continue interactie plaats tussen doelstellingen en zich in het werk aandienende kansen. Het denken voltrekt zich grotendeels buiten het bewustzijn maaris doelmatig en resultaatgericht. Het werk weerspiegelt dit proces en is de ultieme synthese van denken en doen. Het is in die zin gematerialiseerd denken.

Dames en heren!

Ik heb geen plaatjes, ik ontdekte te laat dat dat de bedoeling was. Maar eigenlijk komt het wel goed uit, want voor wie goed luistert is dit een klein beeldenstormpje.

Ik val meteen met de deur in huis door te zeggen dat wij volgens mij niet in een tijd leven waarin illegaliteit de motor van de kunst zou moeten zijn. De kunst zelf is te zwak, ze is geen maatschappelijke factor van betekenis en heeft daardoor bij illegaliteit niets te winnen. Iets anders is dat er uiteraard kritisch moet worden nagedacht over de ontwikkelingen in de wereld, maar kritiek is nog wat anders dan illegaliteit. Illegaliteit is nodig bij sterke, onderdrukkende wetten waar de hand aan wordt gehouden door sterke, onderdrukkende wetshandhavers. Maar ons probleem is niet dat de politieke en sociale structuren waarin wij leven te sterk op ons drukken, maar dat de machthebbers zelf er op allerlei manieren te gemakkelijk onderuit kunnen. Onze democratie is in de loop der tijd tot in de details uitgebouwd, verfijnder en verfijnder geworden. De bureaucratie die van die ontwikkeling het bijna natuurlijke gevolg is, is voor de macht een zegen. In het uitdijen van een bureaucratie zit altijd een omslagmoment waarop de dingen naar de letter nog steeds democratisch zijn, maar naar de geest niet meer. In het woud van regels dat is geschapen om iedere groep en subgroep zo eerlijk zijn rechten te geven, wordt het steeds moeilijker de bomen nog te zien, en dan slaan de zakkenvullers en fraudeurs toe. Bureaucratie is de illegaliteit van de macht. Daar vindt het heimelijke terugpakken plaats, wordt de vermeende roofzucht van de fiscus gecompenseerd, tot bouwgrond gemaakt wat volgens de afspraken groen zou blijven, de hand gelicht met milieu- en gezondheidsnormen, en zo kunnen we nog even doorgaan. De bureaucratie heeft de macht schizofreen gemaakt. Spreken doet zij met de woorden van de democratie, die voor de officiële voertaal doorgaan, maar gedacht wordt er in onvervalste ‘me, myself and I’-termen. Vandaar dat de monden bij dat spreken altijd zo druipen van de huichelachtigheid, altijd zie je die valse glimlachjes, de slecht verborgen binnenpret om de toegesproken kudde die er toch weer met open ogen intuint. Je hoeft maar twee minuten naar een toespraak van Bush te kijken en het is niet meer om aan te zien. Over onze eigen leiders zwijg ik nu maar even.

De democratie zoals die zich heeft ontwikkeld, daar komt het op neer, is niet zozeer een middel gebleken om een opeenstapeling van macht te voorkomen als wel om de macht ongrijpbaar te maken. Want wie heeft de macht? Je kunt wel zeggen ‘de grote landen’ of ‘de multinationals’, maar wie zijn dat dan? De macht is onpersoonlijker dan ooit en niet meer aan bepaalde politieke of maatschappelijke ideeën of tradities gebonden, het enige idee dat zij nog heeft is dat van geld. Zo is het althans in het Westen. Daarbuiten vermoeden wij krachten die zich nog wel op tradities baseren, religieuze tradities bijvoorbeeld, en daar kunnen wij behoorlijk bang van worden. Want als zij hier komen halen wat wij hier allemaal hebben ‘opgebouwd’, zoals dat heet, dan zijn wij nog niet jarig. Wij weten maar al te goed hoe onstuitbaar een hebzuchtig volk kan worden, in onze eigen gloriedagen hebben wij zelf uit naam van God en vaderland de halve wereld leeggeroofd. Maar nu zitten wij in het andere kamp, met niet al te veel zelfvertrouwen en bovendien sterk vergrijzend, weliswaar met een voorbeeldige openheid naar de wereld (vinden wij zelf), maar als het erop aan komt toch zonder effectieve weermiddelen en aan alle kanten kwetsbaar. En in dit klimaat, dat alom als rommelend en dreigend wordt ervaren, met overal mensen die voor de zekerheid alvast hun eigen schapen op het droge trekken, zou nu een zekere opklaring kunnen worden bewerkstelligd door illegale acties van kunstenaars? Dat lijkt me op z’n zachtst gezegd onnozel.

Het eerste probleem is de onduidelijkheid over wat nu precies het doelwit zou moeten zijn van die acties. Waar richten ze zich eigenlijk tegen? Ik geef twee voorbeelden waaruit blijkt dat de kunstenaars zelf het ook niet weten.

Vorig jaar mocht ik het meemaken dat ik werd uitgenodigd op de kunstacademie van Enschedé, de AKI, om deel te nemen aan een symposium over opstand. Toen ik ’s ochtends het gebouw naderde waren studenten op het grasveld bij de ingang een gigantisch kunstwerk aan het maken van tientallen op elkaar gestapelde supermarktkarretjes. Even later toen ik binnen stond en werd verwelkomd door een docent, werden we onderbroken door een van de studenten van buiten. Hij kwam zeggen dat ze de supermarktsculptuur met het gebouw wilden laten versmelten en dat ze daarvoor een ruit moesten ingooien. ‘Mag dat?’ vroeg hij aan de docent. ‘Een ruit ingooien? Daar zit ik niet op te wachten,’ was het antwoord. ‘Oké, dan niet,’ reageerde de student, en hij droop af. Daarmee was het opstandgehalte van het symposium meteen getekend. Er werd niets te berde gebracht dan onbevlogen gezemel. In de forumdiscussie die de dag afsloot riep ik op een goed moment uit louter balorigheid: ‘Er moet meer gezag komen!’ De volgende dag kreeg ik in een enthousiaste e-mail te horen dat ik zeer behartigenswaardige dingen had gezegd waar ze ‘heel veel aan hadden gehad’. Als dank werd mijn kop op de cover geplaatst van het in boekvorm uitgegeven jaarverslag van de AKI. Zo makkelijk is het nu om beroemd te worden, gewoon zeggen dat de opstand niet doorgaat. Vanavond zeg ik dat weer, maar ik hoop van harte dat het deze keer anders zal aflopen, en dat Mister Motley de eer aan zichzelf zal houden.

Een tweede voorbeeld van illegaliteit zonder doel komt van de Biënnale van Venetië, ook vorig jaar. Ik was daar met kunstcritica Anna Tilroe, die de ervaring waar ik op doel al eerder treffend heeft omschreven, en ik gebruik dan ook, met toestemming, haar woorden.

“We krijgen hier van een bekende internationale curator een voddige roze krant in de hand gedrukt. Survival Guide for Demonstrators staat erboven. De krant staat vol tips voor demonstranten over de beste demonstratieplaatsen in diverse wereldsteden, trein- en busverbindingen, veiligheidsmaatregelen en over rechten bij arrestatie. In een hoekje staat een dankwoord aan een paar bekende curatoren en een zeer eigentijds museum. Aha, dit is een kunstwerk! Dat verklaart waarom nergens een verklaring te vinden valt die zegt waartegen gedemonstreerd moet worden. Dat zou van de krant een politiek blaadje maken, en dat is de bedoeling niet. ‘I like demo’s,’ schrijft de kunstenaar, Jota Castro, terloops. ‘() The more alternative, the merrier.’

Lekker leuk demonstreren! Dondert niet waartegen, want dit is een conceptueel kunstwerk, dat wil zeggen dat het vooral gaat om het idee, in dit geval het idee van speels en alternatief zijn. Precies zo moeten we Utopia Station begrijpen. Het is een zit- en internethoek in de Arsenale, een van de tentoonstellingsgebouwen van de Biënnale, waar een chaos heerst van posters, folders en informatiestands. Het geheel doet denken aan de ‘aksie’-sfeer uit de jaren zestig, maar dan zonder enige richting. Niets wijst terug naar de echte utopisten. Nergens is een denkbeeld te vinden over een toekomstige wereld. Wat we hier wél in volle omvang zien is dat de kunst zich dolgraag weer wil engageren. Maar niet meer weet hóe en met wát.”

Welnu, de hier omschreven toestand spreekt ook uit het thema van deze avond. We worden geacht te spreken over verschijnselen als graffiti, stickeren en het stelen van tentoonstellingen, maar het is niet duidelijk welke graffiti er bedoeld wordt, wat er op die kunstenaarsstickers allemaal staat en welke tentoonstellingen er dan precies gestolen moeten gaan worden. Of wordt bedoeld dat graffiti in zichzelf al artistiek en illegaal genoeg is, bij voorbaat in orde omdat het graffiti is? Nu zijn er prachtige graffiti-werken gemaakt, bijvoorbeeld ter opfleuring van de ijzeren rolluiken die onze winkelstraten ’s nachts tot zulke rattenriolen maken. Maar er is ook gigantisch veel graffiti-shit, die heeft bijgedragen aan de verloedering van onze steden. Net als zeer velen ben ik van mening dat de privatisering het staatsbedrijf der Nederlandse Spoorwegen heeft ondermijnd, maar ik voel niet dat daar nou iets aan is gedaan door de kunstenaar die de bank waarop ik laatst mocht meereizen van boven tot onder heeft volgespoten met FUCK HELL. FUCK HELL, godbetert, hoe kom je erop! Dit soort acties is niets anders dan het spiegelbeeld van de smakeloosheid waarmee vooral de buitenranden van onze steden al sinds jaar en dag worden volgeplempt met junkarchitectuur, en onze binnensteden visueel vervuild met een wildgroei aan reclame-uitingen. Het stadsbestuur van Parijs heeft enkele jaren geleden het verstandige besluit genomen op de Champs Élysées alle straatreclame te laten verwijderen, maar Frankrijk is dan ook een relatief autoritair land waar de autoriteiten nog weleens een decreet kunnen uitvaardigen. In ons door en door democratische land gaat het anders. Zo heeft de gemeente Rotterdam onlangs het bedrijfsleven ter plaatse opgeroepen méér reclame aan de lantarenpalen te gaan hangen. De stad met de grootste haven ter wereld kan namelijk de straatverlichting niet meer betalen, en het leek de wethouder wel een goed idee om daarvoor dan zo’n reclamepot in het leven te roepen. Briljant, heeft het stadsbestuur gedacht, ook weer opgelost!

Onder aanmoediging van de overheid wordt de stad dichtgeplamuurd met beelden die naar hun aard tot op de bodem leeg zijn. Alsof wij op den duur niet collectief door die leegte worden aangetast, alsof wij door zo’n visuele omgeving niet langzaam naar een mentaal vacuüm worden gedreven. Dat zou je de legale illegaliteit van de macht kunnen noemen: dáár zouden kunstenaars eens wat tegen moeten doen.

Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan, gevangen als wij inmiddels zijn in een alsmaar oplopend ongeduld, waarbij we de beelden die niet in een nanoseconde op ons netvlies blijven kleven al nauwelijks meer een kans gunnen. Het antwoord dat kunstenaars op die zorgelijke ontwikkeling hebben bedacht, is dat ze zich gaan uitdrukken in dezelfde soort beelden als waarmee wij al worden overspoeld, onder het motto van vuur met vuur bestrijden. Iemand die die strategie bewust toepast is de Italiaans-Zweedse regisseur Erik Gandini, die vorig jaar op de IDFA met zijn documentaire Surplus de Zilveren Wolf won. Gandini vindt, en dat is ook de ondertitel van zijn film, dat wij worden ‘geterroriseerd tot consumeren’, dus dat belooft wat. Surplus is wat je een visueel manifest van de anti-globalisering zou kunnen noemen, en een belangrijk woordvoerder van die beweging, John Zerzan komt in de film ook aan het woord.

Surplus is een verzameling mooie en vaak ook verrassende beelden. We zien bijvoorbeeld een volkomen hysterische dikzak op een podium die een zaal vol Microsoft-personeel opzweept. We zien een locatie in India waar 40.000 arbeiders gigantische schepen slopen om het ijzer opnieuw te gebruiken, prachtige beelden met al die roestkleuren. We zien wereldleiders die met de juiste lipbewegingen (Gandini kent zijn special effects) anti-globalistische leuzen uitkramen. En toch is de film, Zilveren Wolf of niet, als analyse van een zekere toestand in de wereld mislukt. Gandini heeft rake beelden gevonden, zonder meer een verdienste, hij is thuis in de computermanipulatie, ook een verdienste. Maar hij maakt die beelden niet ondergeschikt aan een bepaalde visie en je vraagt je sterk af of hij die wel heeft. Er is in die film wel een klepel maar geen klok. Zo voert hij Cuba op als het aards paradijs, volstrekt naïef, alsof we nog veertig jaar terug leven, in de tijd dat Harry Mulisch bruingebakken terugkwam uit Cuba en hier de loftrompet over Castro begon te steken. Zou het misschien zo zijn dat de bewust nagestreefde reclame-achtige stijl van Gandini een inhoudelijke visie automatisch in de weg gaat zitten? Heeft de reclame immers niet het fabelachtige vermogen beelden van de meest gruwelijke inhoud, maar wel met een hoog-esthetisch uiterlijk, naar een politieke neutraliteit te manoeuvreren (met als pregnantste voorbeeld Benetton)?

Belangrijke vragen voor Mister Motley, dunkt mij. Want ook hij lijkt, gezien de sterke nadruk op mooie beelden in zijn blad, aangestoken door de angst dat onze hersens alleen nog via onze visuele cortex zijn te bereiken. Dat is gevaarlijk, want als je even niet oplet ben je volkomen ingelijfd bij de vrije en blije plaatjescultuur, ook al streefde je aanvankelijk nog zo oprecht naar de illegaliteit.

Ik dank u.

http://www.cornelbierens.nl/

Uitgesproken Amsterdam, 12 februari 2004, Cornel Bierens