239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Ik weet nog uit mijn vroege jeugdjaren dat we van onze buren een ansichtkaart ontvingen. Ze waren op vakantie in Limburg. ‘H. gr. Fam. Brinkman’ stond op de linkerhelft van de kaart. Waarom nou alleen maar die afkorting? vroeg ik mij verbaasd af. Er bleef nog zoveel wit op die kaart over. Mijn moeder was ondanks dat vele wit blij met deze groet per post, herinner ik me.

Dit is het wezen van een ansicht: het is een gebaar van presentie. De ansicht kan een bericht bevatten dat bijna leeg is, dat niet verder komt dan een zender die laat weten: ‘ik ben er’ of ‘ik denk aan je’.

Vanaf mijn studietijd heb ik gestaag een aardige collectie ansichtkaarten opgebouwd. Bij elkaar ongeveer drie schoenendozen vol. Thematisch zit er geen enkele lijn in. Er zitten van die prototypische ‘hartelijk gefeliciteerd’ kaarten bij. Op zo’n kaart bestemd voor een jarige man staan uitgestald: een scheerkwast, een bierpul, sigaren, een miniatuurautootje en een lullig bloemstuk. Op een ansicht voor een jarige vrouw staan een cyclaam, een mixer, een kandelaar, een naaimachine en nog wat huishoudelijke apparatuur. Het zijn stillevens uit de vijftiger jaren, ze worden steeds zeldzamer.

Ik heb Turkse en Italiaanse kaarten, en tal van kunstkaarten uit het Kröller-Müller, het Prado en andere musea. Vanaf 1993 kwamen de ‘Free Boomerang kaarten’ op de markt, die in cafés gratis uit de kaartenmolen geplukt kunnen worden. Daar zitten hele sterke bij. Bijvoorbeeld één metde kreet ‘Dipje?’ met een bedrukte puber, op een witte klapstoel in zijn kalestudeerkamer. Of eenkaart met een uit de lucht vallende man en de woorden ‘Ever considered aerotherapy?’ Bij Boomerang lijkt er wel voor iedere stem of idee een kaartje ontworpen.

Vaak kijk ik een stapeltje kaarten door als ik mezelf op andere gedachten of in een andere stemming wil brengen. Mijn onbeschreven ansichtkaarten zijn nog niet aan iemand gericht en hoeven in principe ook nooit aan iemand te worden gestuurd. Het zijn ook afbeeldingen enverbeeldingen die op zichzelf staan.

In zijn boek La Carte Postale: De Socrate à Freud et au-delà gaat de Franse filosoof Jacques Derrida nog een stap verder.[1] In de Bodleian bibliotheek in Oxford vindt hij een ansichtkaart waarop Plato en Socrates staan afgebeeld. Deze kaart fascineert hem omdat de betekenis van de kaart noch samenvalt met haar afbeelding noch met de tekst op de achterzijde of met haar boodschap. Ze is een gebaar, een impuls, een zending, ‘un envoi’ in het Frans. Ze neemt een vlucht en vindt daarin haar kracht. Elke brief heeft een zekere inhoud; de ansichtkaart heeft dat totaal niet nodig.

Derrida oppert dat een filosofische tekst als een ansichtkaart is. Plato’s dialogen, waarin Socrates telkens de hoodrolspeler is, behoren tot de meeste beroemde teksten in de geschiedenis van de filosofie. Volgens Derrida kunnen zij worden beschouwd als een serie ansichten die de geschiedenis zijn ingestuurd. Derrida vraagt zich af hoe Freud 2500 jaar na dato Plato’s ansichten heeft ontvangen. Hoe las Freud ze?

Zijn stelling is dat de ontvanger van een ansichtkaart nooit weet waarom hij die kaart krijgt, maar vooraf ook nooit weet waarom hij nu juist de kaart ontvangt. Precies daarom verzet de ansichtkaart zich tegen de logica van de waarom-vraag, de logica waarvan Socrates en Plato de grondleggers zijn.

Ik heb ansichtkaarten die ik nooit zou wegsturen. Een aquarel met pentekening van Marlene Dumas in kaartvorm, getiteld ‘On his back’ uit 1989 bijvoorbeeld.Na het zien van een tentoonstelling van Dumas in het Centre Pompidou in Parijs, eind 2001, kocht ik deze ansicht. Telkens als ik er naar keek werd ik rustig, het leek alsof mijn toen bijna eenjarige zoon hier werd weergegeven. Deze ansichtkaart heeft therapeutische waarde voor mij gehad en zal ik voor altijd blijven koesteren.

Dat ik een Dumas-in-kaartvorm kies is geen toeval. Juist zij heeft vaak verteld dat ze foto’s en plaatjes gebruikt als basis voor haar werk. Interpreteren, het verklaren van beelden naar innerlijke bedoeling(en) ziet zij als zaken die in elkaar overlopen.

Waarnemen en betekenis geven; we kunnen het niet laten om onder woorden te brengen wat we zien. Door haarzelf in een interview heel zinnelijk samengevat: ‘Woorden en beelden drinken uit dezelfde beker en onze oren zitten naast onze ogen’.[2]

De dichter Rutger Kopland schijnt een grote collectie ansichtkaarten te bezitten. In zijn dichtbundels zijn verschillendegedichten aan het mijmeren bij het zien van ansichten gewijd. Deze heet ‘Het kiezen van een ansichtkaart’:[3]

Op de ansichtkaart staan een paar mannen
ze spelen pétanque onder een plataan
aan hun voeten de kogels die ze hebben gegooid
ze hebben het spel stilgelegd en denken na
ze staan in een kring met hun hoofden gebogen
over wat daar ligt
er ligt een probleem
zo hebben hun kogels nog nooit gelegen
ik kan blijven kijken naar deze kaart
het zal bijna avond zijn, de schaduwen
zijn al lang, het einde van een warme dag
en terwijl er daar niets beweegt
groeit onzichtbaar langzaam een vraag
de vraag: wat nu
ik zou je deze kaart graag willen toesturen.
  1. Derrida, Jacques, La Carte Postale: De Socrate à Freud et au-delà, Paris Flammarion, 1980.
  2. Miss Interpreted. Marlene Dumas. Eindhoven Van Abbemuseum, 1992.
  3. Over het verlangen naar een sigaret. Rutger Kopland, Amsterdam Van Oorschot, 2001.

‘All animals are equal, but some animals are more equal than others’ is de bekende en absurde regel uit het boek Animal Farm van George Orwell. Die schoot me te binnen toen ik in het Horniman museum opgezette hondenkoppen aan de muur zag hangen.

Ja natuurlijk, waarom niet, ze horen bij de inventarisatie van het dierenrijk. In het museum, gebaseerd op de privé verzameling van Frederick John Horniman, wil men een neutrale opsomming geven van de wereld. Dat leidt tot vreemde categorieën en een verzameling objecten, zowel opgezette echte dieren als plastic modellen als skeletten. Less spotted woodpecker, brown rat, passenger pigeon, dodo and kakapo. Er hangt nog het optimistische idee in de lucht dat door alles in groep in te delen de wereld te beheersen en te begrijpen zou zijn. Terwijl ik al die categorieën bestudeer vraagt een jonge vrouw of ze me wat vragen mag stellen over fotograferen in een museum. De laatste vraag is over mijn afkomst, ja gewoon wit, blank, westers, Europees, wat maken we ervan? Ze laat me de mogelijkheden zien, tja, zegt ze, ik ben Koreaans-Amerikaans, ik sta er niet bij. Want dat is het probleem met indelingen, er mist altijd wat. Volledigheid is een droom.

Armata Christi in een fles
werken Marc pantus
Armata Christi in een fles

De calvarieberg in een fles.

Iedereen kent wel het intrigerende beeld van het scheepje in de fles.

Hoe is het toch mogelijk dat iemand dat hele ding met masten, zeilen, ra’s, gieken, gaffels, boegspriet en tuigage door de mond van de fles heeft gekregen, zo vragen wij ons in verrukking af. Wat een monnikenwerk en wat een grenzeloze beheersing moet de maker toch gehad hebben, nog afgezien van de enorme hoeveelheid tijd die in het maken van alleen al de onderdelen moet zijn gaan zitten.

Schepen lijken de enige zaken te zijn die hun weg naar de fles hebben weten te vinden. Ik zeg lijken, want er is wel degelijk een andere invulling voor de fles te vinden.


In het zuiden van Duitsland en in Oostenrijk worden sinds lang flessen op ingenieuze wijze gevuld met hele Golgotha’s. In simpel houtsnijwerk uitgevoerde kruisigingen van Christus met om dat kruis evenzovele Arma Christi, ofwel lijdenswerktuigen van Christus.

Arma, dat klinkt ook wel naar wapens en dat zijn het ook. De gelovige ziet in deze symbolen de wapens waarmee Jezus de strijd met de dood is aangegaan, en waarmee hij deze strijd ook heeft gewonnen.


Ik kende die lijdenswerktuigen voordien alleen van een leuk schilderkunstig thema, namelijk de zogenaamde Gregoriusmis. Paus Gregorius draagt een heilige mis op en als bij toverslag verschijnt aan hem Christus als man van smarten. Om hem heen staan, lukraak en stripverhaal-achtig op het doek of het paneel geschilderd, de Arma Christi.

Er zijn een heleboel van die werktuigen. De belangrijkste zijn kruis, doornenkroon, geselpaal, haan, spijkers, hamer, nijptang, dobbelstenen, ladder, lans en spons (op een lange rietstok). Maar de fanatiekeling kan verder gaan, met de doek van Veronica, de zilverlingen die aan Judas zijn betaald, met of zonder zakje er omheen, een hand (waarmee Christus geslagen is), een spugende mond, een portret van Pilatus, een geselinstrument met geknoopte touwtjes, een balsemfles, een koningsmantel, een lamp een fakkel, de kus van judas, de goede en de slechte moordenaar, een emmer (voor de azijn), een stuk papier met daarop INRI, de zon en de maan, een uitbeelding van de verloochening door Petrus, een waterkan en schaal (waarmee Pilatus zijn handen wast in onschuld) een beker (die hij niet aan zich voorbij kan laten gaan) en mijn favoriete lijdenswerktuig, een zwaard met een oor er aan.


Dat oor is van een knecht, en die knecht heet volgens de evangelist Johannes “Malchus”. In het heetst van de strijd in de hof van Olijven, waar Christus gevangen genomen moet worden probeert Petrus in zijn heethoofdigheid nog iets aan de situatie te veranderen, trekt zijn zwaard, en slaat de knecht van de hogepriester het oor af. En de knecht heette Malchus, zo staat het, toch wel een beetje komisch, in dat evangelie.

Aan de hand van deze symbolen kan je het hele verhaal reconstrueren van de gevangenneming in de hof van olijven tot aan de dood van Christus aan het kruis en zijn kruisafname (die de aanwezigheid van zoiets prozaïsch als een nijptang in de fles verklaart).


Ik ken ze heel goed, de passieverhalen van de evangelisten Mattheus en Johannes. Ik ken ze zelfs uit het hoofd, maar wel in het Duits. Dat komt zo: in mijn werk als klassiek zanger zing ik sinds mijn studietijd aan het conservatorium ieder jaar gedurende drie tot vier weken de passies van Bach. Nederland is koploper als het gaat om de hoeveelheid uitvoeringen van deze passies, die ofwel in de vertelling van Johannes dan wel in die van Mattheus worden uitgevoerd. In de loop der jaren moet ik het verhaal inmiddels vele tientallen keren uitgevoerd hebben, waarschijnlijk zelfs meer dan honderd keer per passie.

Voor de leukste details, waar de simpele houtsnijder in zijn winterse boerenhuis zijn mesjes op de houten blokjes kan laten botvieren, moet je bij Johannes zijn. Hij vertelt ons de naam van de knecht die het na de ontmoeting met Petrus met een oor minder moet doen, hij vertelt ons dat het spotkleed, dat Jezus wordt aangetrokken als hij als koning verkleed wordt “Ungenähet” is, “von oben an gewürket, durch und durch”. Zo ver gaat de meeste Geduldsflessenmaker, want zo worden ze ook wel genoemd, “Geduldsflaschen”, niet. Nog afgezien van wat dat eigenlijk precies betekent, “gewürket durch und durch” zijn de mogelijkheden van de gemiddelde beoefenaar van deze hobby niet zo, dat ze erg veel details kwijt kunnen in hun houten flesvulling. De dobbelsteentjes hebben doorgaans wel de juiste hoeveelheid stipjes, en je kan ook echt zien dat het een haan is die daar staat, niet zomaar een vogel, maar verwacht geen filigraan-achtig houtsnijwerk.


Het is volkskunst. Des te ontroerender zijn vaak deze flessen, waarin in de loop van de 20e eeuw ook uitgeknipte plaatjes en stukjes ansichtkaart in worden verwerkt. Om toch ook wat kunstigs te laten zien staan er soms ook cypres-achtige boompjes in de fles. Dat is vast veel makkelijker te maken dan het er uit ziet, en hoewel de cypres niet met naam en toenaam in de lijdensverhalen staat begrijpen we waarom het toch goed is dat ze er bij staan.

In dezelfde streken waar de kruisiging in de fles wordt gestopt zie je dit thema ook buiten de fles, in groot formaat, in de huizen hangen. Dan wordt het een Wetterkreuz genoemd, en op stormachtige dagen en nachten, als zwaar onweer de met riet bedekte hooimijten en boerderijen bedreigde zat het hele gezin bij het Wetterkreuz te bidden om er zodoende voor te zorgen dat God dit huis voor een blikseminslag zou behoeden.

De Eingerichte de ik zelf bezit heb ik allemaal op eBay gekocht en zijn door de post bij mij thuis bezorgd. Het mooiste exemplaar heeft helaas de reis niet goed doorstaan. Het goede nieuws is dat ik daardoor nu ook een exemplaar bezit waarin de aardbeving (een van de beroemdste passages van Bachs Mattheus Passion) in verwerkt is. En dat is zeldzaam.


Museum Vrolik is ingericht maar de tentoongestelde collectie is nog niet tot in detail voor het publiek beschreven. Vandaar deze 'self guided' rondleiding, die voert langs 30 topstukken op het gebied van de embryologie, anatomie, aangeboren afwijking, pathologie en geschiedenis van de verzameling.

1. Embryo zonder vliezen (5 weken oud). Dit is het kleinste menselijke vruchtje in het museum, dat met het blote oog kan worden gezien. Bij vijf weken ontwikkeling zijn de belangrijke organen en weefsels al in beginsel aangelegd, zoals hart, lever en neuraalbuis (de voorloper van hersenen en ruggenmerg). Maar het gezicht, de armen en benen zijn nog nauwelijks ontwikkeld. Vergelijk dit embryo met het wasmodel (nr. 8) in de glazen stolp op de glasplaat rechts boven. (herkomst onbekend)

2. Jonge foetus (8 weken oud) in zijn binnenste vlies (amnion). Al rond 8 weken na bevruchting zijn alle weefsels en organen in beginsel aangelegd en spreken we niet meer van een embryo maar van een foetus. In feite hoeft het vruchtje - niet langer dan 2 cm - nu alleen nog maar te groeien. Gezichtje, oortjes, vingertjes en teentjes zijn in dit preparaat al te herkennen. (collectie Woerdeman 1934)

3. Foetus in de baarmoeder, met geopende vliezen (5 maanden oud). Het binnenste vlies, het amnion, bevat de foetus in zijn vruchtwater. Het buitenste vlies, het chorion vormt een geheel met de placenta (zie ook preparaat links ervan). (Collectie Bolk, 1898)

4. 'Siamese tweeling' is eigenlijk een misleidende naam voor een met elkaar vergroeide tweeling. De naam vind zijn oorsprong in de 19eeeuw, bij de uit Siam (Thailand) afkomstige met elkaar vergroeide broers Chang en Eng Bunker. Chang en Eng reisden de wereld rond en werden als ‘Siamese tweeling’ zo beroemd dat deze naam na hun dood voor alle aan elkaar verbonden tweelingen werd gebruikt. Net als dit preparaat behoorden Chang en Eng tot de groep tweelingen die met de voorkant van hun romp aan elkaar vastzitten.Thoracopagusbetekent ‘vastgehecht aan de ribbenkast’. Ook inwendig kunnen organen, zoals het hart en de lever met elkaar verbonden zijn. Vergelijk dezethoracopagus met andere Siamese tweelingen (en skeletjes) en om te zien op welke (andere) manieren de twee lichamen met elkaar vergroeid kunnen zijn. (collectie Vrolik)

5. Steenvrucht. Een steenvrucht begint als een buitenbaarmoederlijke zwangerschap: een vrucht (embryo met zijn vliezen) nestelt zich niet in de baarmoeder in, maar blijft meestal steken in de eileider. Dit gebeurt in 98% van alle gevallen van deze afwijking. Heel zeldzaam is het wanneer het vruchtje zich innestelt in de buikholte, zoals in dit geval. Hier kan de foetus een behoorlijke omvang bereiken. Wanneer de foetus sterft kan er zich kalk in afzetten, waardoor de vrucht als het ware versteent. (herkomst onbekend)

6. Ontwikkeling hersenen. Een serie hoofden van foetussen en pasgeborenen waarvan een deel van de schedel is verwijderd om de hersenen te laten zien. Naarmate een foetus ouder wordt en de hersenen zich steeds verder ontwikkelen verschijnen er steeds meer kronkels en groeven. Deze ontwikkeling gaat na de geboorte overigens nog lang door. Vergelijk de hersenen van de foetussen en pasgeborenen met de hersenen van volwassenen (op de plank onder).(collectie Bolk)

7. Cycloop. Cyclopie is een aangeboren afwijking waarbij de normale ontwikkeling van de hersenen in twee helften gestoord is. Als gevolg hiervan komen vooral centraal gelegen delen van de hersenen en delen die hiermee samenhangen, zoals de gezichtsbeenderen en neus, niet goed tot ontwikkeling. De ogen, die normaal meer aan de zijkant worden gevormd, komen in het midden te liggen, gefuseerd tot één centrale oogbol. Er is enige variatie in het uiterlijk van cyclopen. Soms is er een proboscis(‘slurf’), een niet functionerende misvormde neus; soms zijn er wel twee ogen maar heel dicht bij elkaar; soms heeft de oogbol twee afzonderlijke pupillen. De variatie bij cyclopen is ook te zien aan de serie van cyclopen-schedels. De meest linkse schedel is van een normale pasgeborene. (collecties Vrolik en Bolk)

8. Ontwikkeling gebit. Deze serie boven- en onderkaken laat de ontwikkeling zien van melkgebit naar blijvend gebit. Opvallend is hoe de tanden van het blijvend gebit lang voordat ze doorbreken al aanwezig zijn in het kaakbot. Als ze groot genoeg zijn drukken ze de melktanden langzaam weg. Die zullen los gaan zitten en stuk voor stuk uitvallen. (collectie Ontleedkundig Museum Waag 1856)

9. Schedelbeenderen. Menselijke schedel waarbij alle schedelbeenderen uit elkaar gehaald zijn en met behulp van messing plaatjes en schroeven weer in elkaar gezet. Opvallend is vooral hoe het gezicht is opgebouwd uit veel verschillende, vooral kleine, botjes. Het deel van de schedel dat de hersenen omgeeft bestaat uit een relatief klein aantal grotere botstukken. De beenderen zitten normaal aan elkaar gehecht met schedelnaden, die wel iets weg hebben van een ritssluiting. (collectie Ontleedkundig Museum Waag 1856)

10. Waterhoofd. Een waterhoofd ontstaat wanneer de normale circulatie van hersenvocht(liquor) in de hersenen en ruggenmerg is verstoord. Vaak is een klein buisje (hetaquaduct van Silvius) dat vocht brengt van de hersenen naar het ruggenmergkanaal, afgekneld. Het gevolg is dat er geleidelijk wel steeds meer vocht in de hersenen bij komt, maar er niet meer uit verdwijnt. Zo worden de hersenen naar buiten gedrukt en groeit de schedel om dit mogelijk te maken. Zonder medische ingreep leidt deze afwijking tot ernstige verstandelijke beperking en vaak ook tot de dood. De belangrijkste behandeling bestaat tegenwoordig uit het leggen van een kunstmatig buisje dat het overtollig hersenvocht afvoert. (collecties Vrolik en Bolk)

11. Snoerlever. Een drietal levers, misvormd door het dragen van een korset. Korsetten waren in de 19eeeuw bedoeld om - hoofdzakelijk vrouwen - volgens de heersende mode een smalle taille te geven. Langdurige insnoering door het korset zorgde voor misvormingen van de ribbenkast, longen, middenrif en lever. Insnoering van de longen en het middenrif leidde tot ademhalingsstoornissen maar de lever werd door het dragen van het korset niet in zijn functioneren beperkt. Korsetten waren er in allerlei soorten en maten. Hierdoor verschilde ook de manier waarop de lever werd misvormd. De middelste van de drie levers werd door het korset deels in twee helften gedeeld (zie de grote inkeping aan de linkerkant). (collectie Bolk, 1906, 1914, 1923)

12. Sirene. Een sirene is een fabelwezen uit de Griekse mythologie. Net als een zeemeermin van boven mens, van onder vis.Sirenomelieis een aangeboren afwijking die wat vorm betreft sterk doet denken aan zo'n sirene of zeemeermin. Er is maar één been, die soms eindigt in één voet, soms in twee voeten, maar die vaak ook voetloos is. Een opvallend detail is dat de geslachtsdelen en anus meestal ontbreken en dat het bekken en het kniegewricht verkeerd om geplaatst lijken. Zo knikt de knie bijvoorbeeld naar voren. De oorzaak van sirenomelieis nog niet goed opgehelderd. Meestal sterven kinderen met deze afwijking bij de geboorte. (collecties Vrolik, Bolk en onbekend)

13. Penis. Twee gedroogde en met was opgespoten penissen, één met een deel van de (gedroogde) blaas en een deel van het schaambeen (voorkant van het bekken) er aan. De techniek om weefsel met (gekleurde) was te injecteren werd in de 17e eeuw ontwikkeld door de anatoom Frederik Ruysch en tot in de 19e eeuw veelvuldig toegepast. Vooral weefsels met veel bloedvaten of holtes waren geschikt om na opspuiten te worden gedroogd, zoals harten, grote vaten, placenta’s en penissen. De penis bestaat behalve uit een urinebuis uit zwellichamen die zich met bloed vullen bij seksuele opwinding. (collectie Vrolik)

14. Chinese voet. De misvormde lotusvoet uit de late 19eeeuw kan gezien worden als een Chinese tegenhanger van de snoerlever. Voor dit schoonheidsideaal werden, vaak al bij jonge meisjes, de voeten gebroken. Het hielbeen werd tegen de middenvoetsbeentjes gedrukt, en daarna werd de voet ingezwachteld. Het resultaat was een misvormd en ernstig in groei achtergebleven voetje. Chinese vrouwen met lotusvoeten waren veelal prostituees. Ze konden door de misvorming nauwelijks meer lopen. Hun waggelend voortschrijden werd door de mannen aantrekkelijk gevonden. (collectie Bolk, 1900)

15. Reuzenhand. Een gipsafgietsel van de hand van een uit Japan afkomstige reus. Reuzengroei (gigantisme of acromegalie) is een groeistoornis waarbij te veel groeihormoon aangemaakt wordt. Dit gebeurt in de hypofyse, een orgaantje onder de hersenen. De overproductie van groeihormoon komt meestal door een goedaardige tumor in de hypofyse. (collectie Vrolik)

16. Vissenschubziekte. Ichthyosis congenitabetekent letterlijk 'aangeboren visziekte'. Het is een erfelijke huidafwijking die voor de foetus zeer pijnlijk moet zijn. De afwijking komt door een ernstige verdikking van de hoornlaag, de buitenste huidlaag die bestaat uit dode verhoornde cellen. Door beweging in de baarmoeder scheurt de verdikte huid op vele plekken. De linker foetus kwam rond1841 ter wereld en werd door Gerard Vrolik uitgebreid beschreven. (collectie Vrolik)

17. Skeletontwikkeling. Foetus van rond de 6 maanden oud bewaard in eenclearing agent, een vloeistof die weefsel doorschijnend maakt. De beenderen zijn chemisch aangekleurd om de botontwikkeling zichtbaar te maken. Het skelet van een foetus bestaat aanvankelijk volledig uit kraakbeen. Tijdens de ontwikkeling (voor én na de geboorte) wordt dit kraakbeen langzaam maar zeker vervangen door beenweefsel (bot). Bij deze foetus is te zien dat de verbening van het skelet (oranje) al behoorlijk gevorderd is, maar nog verre van gereed. Vooral bij gewrichten (knieën, ellebogen, voet en hand) bestaan er delen nog uit kraakbeen en die zijn niet gekleurd. (herkomst onbekend)

18. Dwerggroei. Achondroplasie(letterlijk ‘onderontwikkeld kraakbeen’) is een skeletdysplasie, een erfelijke aandoening van het skelet. De belangrijkste oorzaak is zoals de naam al zegt een stoornis in de ontwikkeling en verbening van het kraakbeen. Hierdoor blijft de lengtegroei van de beenderen sterk achter. Zeer kenmerkend voor deze vorm van dwerggroei is het relatief grote hoofd, met een naar voren puilend voorhoofd, een romp van vrij normale lengte en korte en wat gebogen armen en benen. Mensen met achondroplasie leiden meestal een relatief normaal leven (zij het vaak met aanpassingen). Er bestaan veel soorten skeletdysplasieën die veelal ernstiger zijn dan achondroplasie; kinderen met deze ernstiger vormen overlijden doorgaans bij de geboorte (zie hiervoor de vitrine 'afwijkingen van het skelet'). (collectie Vrolik)

19. Breekbare beenderen. Osteogenesis imperfectabehoort net als de skeletdysplasie tot de erfelijke ziekten van het skelet. De naam betekent letterlijk ‘gebrekkige beenwording’. De afwijking ontstaat door een mutatie in een gen dat verantwoordelijk is voor de vorming van collageen (lijmstof) in het beenweefsel. Zonder die lijmstof is het skelet erg kwetsbaar: bij een foetus met deze afwijking breken de botjes al bij de minste beweging in de baarmoeder. De breuken genezen, maar de botjes raken wel ernstig misvormd. Het rechter skeletje behoort tot een speciaal type Osteogenesis imperfecta. Dat type is, aan de hand van dit skeletje, als eerste beschreven, en wel door Willem Vrolik zelf. Deze specifieke afwijking wordt daarom welziekte van Vrolik genoemd. (collectie Vrolik)

20. Bezoar. Bezoarstenen komen uit de maag van antilopen, gazellen of lama’s. Ze bestaan uit kalkachtige stoffen en samengeklonterd haar. Lange tijd was er een bloeiende handel in deze stenen. Dat kwam doordat de stenen werden gezien als antigif. Koningen en andere vooraanstaande heren die voor vergiftiging vreesden, lieten de steen in goud vatten om als hanger in potentieel vergiftigde drank te dompelen. Bezoarstenen werden vanwege hun zeldzaamheid en vermeende krachten ook een gewild object in rariteitenkabinetten uit de 16een 17eeeuw. (collectie Vrolik)

21. Blaasstenen. Deze twee in metaal gevatte blaasstenen zijn de oudste objecten uit het museum. De kleinste van de twee heeft het volgende opschrift:Den 27 december 1588 sterf Jan Jacopsen Dick, alias Schot, ’s morgens te sesure eeven. Deese sten is hem uut syne blase gesneeden, weegende een pont en een loot zonder sneven.Op de andere steen staat vermeld dat deze op 6 mei 1608 is verwijderd bij Elisabeth Fransen, oud 52 jaar, die kort na het snijden overleed. Blaasstenen bestaan uit allerlei urinezouten en ontstaan doorgaans uit een niersteen die in de blaas belandt. Door infecties en het niet volledig lozen van de blaas kunnen ze geleidelijk aan enorm groot worden. Blaasstenen werden verwijderd door desteensnijder.Een pijnlijke operatie die lang niet altijd succesvol was, zo blijkt ook uit deze bijschriften. Overleefde de steenlijder de operatie wel, dan was hij of zij vaak wel de rest van zijn leven incontinent. (collecties Hovius en Vrolik)

22. Karrenwiel. Dijbeen dat door een wiel van een zwaarbeladen kar werd verbrijzeld. Waarschijnlijk is het been tussen de spaken van de rijdende kar geraakt en door de draaiende beweging complex gebroken. Volgens de anatoom Andreas Bonn, die alle botten uit de kast van Hovius beschreef, waren hierbij de spieren gescheurd, maar was de huid intact gebleven. Het been is een mooi voorbeeld van wat wellicht een alledaags ongeluk genoemd kan worden in de 18eeeuw, toen paard en wagen het straatbeeld bepaalden. (collectie Hovius)

23. Paardentrap. Schedel van een man die misvormd werd door de trap van een beslagen paard. De anatoom Andreas Bonn vertelt dat het paard de trap in juni 1750 had uitgedeeld. Door de trap werd het jukbeen van de man gebroken. Daarna ontstond er een zwelling die in de loop der tijd geleidelijk in grootte toenam en van neus tot slaap reikte. Het oog raakte blind en puilde buiten de oogkas uit. Negentien jaar na het ongeluk barste volgens Bonn de zwelling en stierf de man. (collectie Hovius)

24. Kyfose van Pott. Een knik naar voren van de wervelkolom wordt kyfose genoemd. Dit is anders dan een scoliose (zie bovenste plank) waarbij de wervelkolom juist hoofdzakelijk naar de zijkant is gekromd. De kyfose van Pott wordt veroorzaakt door een infectie, meestal van TBC bacteriën in de ruggenwervels. Na verloop van tijd zijn die wervels zo weggeteerd en verzwakt dat ze ineenzakken en zo als het ware voor een breuk in de wervelkolom zorgen, die knikt dan naar voren. De kyfose is vernoemd naar de Engelse chirurg Percival Pott, die als eerste de ziekte beschreef. Pas in de 19eeeuw wist men te achterhalen dat dezelfde ziekteveroorzaker al bekend was als longtuberculose (zie de preparaten op sterk water onder). Nog steeds is TBC wereldwijd een ernstige en veelvoorkomende ziekte. (collectie Vrolik)

25. Rachitis. Rachitis is een over de jaren heen ernstiger wordende verkromming en misvorming van de botten door een tekort aan vitamine D, een stof die je binnenkrijgt via voedsel of maakt onder invloed van zonlicht. In de 19e eeuw kwam rachitis veel voor onder de arme bevolking van de stad. Sterfte door rachitis gebeurde niet vaak, behalve in één specifieke situatie: bij zwangere vrouwen. Door d e beenverweking zakte de wervelkolom in de bekkenopening. Dit zorgde voor een zodanig vernauwd bekken dat bij vrouwen het kind niet meer ter wereld kon komen. Dat werd vaak te laat ontdekt en zo ontstonden tijdens de bevalling allerlei complicaties - het kind overleed en de noodgrepen van artsen zorgden vaak voor bacteriële besmetting: kraamvrouwenkoorts. Rachitis was daarmee in de 19eeeuw een veel voorkomende oorzaak van overlijden van zowel moeder als kind. Niet toevallig bevat de collectie van Gerard Vrolik een groot aantal rachitische vrouwenbekkens. (collectie Vrolik)

26. Vrolikkast. Walvisoog, leeuwenhart, giraffentong en nog veel meer andere organen van uiteenlopende diersoorten. Vooral Willem Vrolik was geïnteresseerd in dierlijke anatomie en bewaarde van zo’n beetje ieder dier dat hij ontleedde de organen, gedroogd of op sterk water. Op deze manier ontstond een omvangrijke collectie van wat ‘vergelijkende anatomie’ wordt genoemd: door het zelfde orgaan bij verschillende dieren met elkaar te vergelijken kreeg men inzicht in de overeenkomsten en verschillen in bouw tussen al die dieren. (collectie Vrolik)

27. Leeuw van Napoleon. Het skelet van de leeuw die behoorde tot de verzameling levende dieren van Lodewijk Napoleon, koning van Holland van 1806 tot 1810. Deze dierenverzameling vond in 1809 een onderkomen in de Amsterdamse hortus botanicus, waarvan Gerard Vrolik directeur was. Toen de leeuw overleed mocht Gerard Vrolik het dier ontleden en zijn skelet houden. Het skelet van de leeuw staat prominent geplaatst in een zogenaamde ‘keten van het leven’, een opeenvolging van skeletten en schedels van gewervelde dieren. Vader en zoon Vrolik meenden dat alle levende wezens geschapen waren volgens een orde, namelijk een keten of ladder die liep van minst volmaakte naar meest volmaakte dieren. In dit geval van de vissen tot uiteindelijk de mensapen en mens. (oorspronkelijk collectie Vrolik, bruikleen NCB-Naturalis)

28. Jonge chimpansee. Skelet van een jonge chimpansee uit de verzameling van de Amsterdamse anatoom Lodewijk Bolk. Bolk was erg geïnteresseerd geraakt in de evolutie van de mens. Hoe was de mens uit een aapachtige voorouder ontstaan? Bolk vergeleek schedels, skeletten en preparaten van mens en apen en kwam tot de opvallende constatering dat het menselijke lichaam, vooral de schedelbouw, veel meer overeenkwam met dat van jonge mensapen dan dat van volwassen mensapen. Bolk concludeerde dat de mens moest zijn ontstaan uit een voorouder die wat betreft zijn lichaamsbouw kind was gebleven, maar zich wel kon voortplanten. In Bolk's woorden: "de mens is een geslachtsrijp geworden apenfoetus". (collectie Bolk 1925)

29. Piltdown. Gipsafgietsel van de piltdownschedel, een van de grootste wetenschappelijke fraudezaken uit de geschiedenis. De fossiele resten van de schedel, een stuk schedeldak en een halve onderkaak, werden in 1910 in een groeve in het Engelse Piltdown gevonden. De vondst werd ogenblikkelijk bestempeld als ‘the missing link’ in de evolutie van de mens. Er werden direct gipsreconstructies van de gehele schedel gemaakt en deze werden over de hele wetenschappelijke wereld verspreid. Museum Vrolik kocht er in 1924 ook een. Hoewel er al getwijfeld werd over de echtheid, werd de fraude pas in 1953 daadwerkelijk ontmaskerd: de schedelbotten bleken afkomstig te zijn van een middeleeuwer en de kaak van een orang-oetan. (collectie Bolk 1924)

30. ‘Vivat Oranien’. Tatoeages op sterk water zijn eerder een tijdsdocument dan een anatomisch preparaat. Vooral als de tatoeage jaartallen of teksten bevat. Een tatoeage met "Atjeh 1873-74" verwijst naar de Atjeh-oorlog. De eigenaar heeft waarschijnlijk in die oorlog gediend en beleefde in Atjeh mogelijk een liefde (de donkerharige dame met de hibiscus). 50 jaar na het zetten van de tatoeage overleed hij. De tatoeage "vivat oranien" met de sinaasappelboom stamt in ieder geval uit het eerste kwart van de 19eeeuw. Hij verwijst mogelijk naar de jaren rond 1813 toen met de komst van Willem I Nederland een soeverein koninkrijk werd, of naar het einde van de 18e en begin 19e eeuw, de Bataafse republiek en de Franse tijd, toen er in Nederland een strijd woedde tussen patriotten (die voor de republiek waren) en Oranjegezinden. (collectie Vrolik en collectie Bolk, 1924)

Birds need space
bedreigd 13
Vogels

Check-list of Birds of the World door James Lee Peters (1889-1952) is het favoriete ornithologische boek van Wilmering. Het boek bestaat uit zestien zware volumes, de laatste waarvan in 1987 is verschenen. Na de dood van de auteur zijn ornithologen verder gegaan met het voltooien van zijn levenswerk. Vooral interessant aan dit boek is dat de checklist inderdaad precies datgene is wat titel doet vermoeden: een eindeloze lijst aan vogelnamen, systematisch geordend op klasse, orde, geslacht, familie, en soort. Je zou het boek niet verwachten in de boekenkast van een kunstenaar om het simpele feit dat het geen één illustratie bevat. Het is een werk gemaakt door en voor de wetenschapper die al zijn veldwerk inmiddels heeft volbracht. Identificatie wordt gevolgd door ordening, classificatie en taxonomie. Observatie door registratie, tabellen en diagrammen. Een vogel kan het beste worden ‘gelezen’ door middel van letter en cijfers, een feit dat Carolus Linnaeus in de 18de eeuw al door had. In zijn ontwerp van het Systema Natura gaf hij elke plant en diersoort twee Latijnse namen, ook hier zonder behulp van illustraties. Hoewel het nieuwe systeem een zegen was voor wetenschappers en verzamelaars, zou het voor de gemiddelde vogelliefhebber, vertrouwend op een Latijnse tekst, zowat onmogelijk zijn geweest een neerdalend vogeltje op een nabijgelegen tak te kunnen identificeren.

Check-list of Birds of the World by James Lee Peters

Er waren weinig kunstenaars die de natuur realistisch konden weergeven. Ook vraag je je af of mensen überhaupt geloofde in het bestaan van de afgebeelde dieren. Het is namelijk soms moeilijk te geloven dat de overweldigend schoonheid van de natuur echt kan zijn. Toen Louis Renard in 1719 zijn boek over de vissen, kreeften en krabben van Ambon uitbracht werd het met veel kritiek ontvangen. Niemand geloofde in het bestaan van “zuurstokken met vinnen”: die kunnen toch alleen maar bestaan in de dagdroom van de kunstenaar! Maar toen de tweede editie in 1754 verscheen, zorgde de uitgever voor getuigen die het bestaan van deze wezens konden bevestigen. Een van deze getuigen was Aernout Vosmaer, de directeur van menagerie en zoölogische kabinet van stadhouder Willem V. Hij verzekerde de twijfelaars dat de vreemde vormen en kleuren van deze tropische vissen en schaaldieren inderdaad natuurgetrouw waren weergegeven. Toch bracht de illustratie van een zeemeermin veel lezers in dubio. Uiteindelijk bewees het systeem van Linnaeus de onmogelijkheid van het bestaan van zulke mythische wezens. Voortaan kwamen illustraties van griffioenen, achtkoppige monsters, en vissenstaarten vastgenaaid aan geschoren apentorso’s niet meer voor in natuurhistorische encyclopedieën. Tijdens de 17de eeuw werden alsnog boeken uitgegeven waarin de harpij in voorkwam, een weerzinwekkend beest met het hoofd van een oude vrouw, vlijmscherpe klauwen en een smerig bovenlijf. Totdat empirisch onderzoek bewees dat niemand ooit een harpijnest gezien had. Eeuwenlang zijn vleermuizen als vogels beschouwd, omdat zij vleugels hadden maar geen voeten. Dankzij Linnaeus vlogen zij uiteindelijk toch het rijk der zoogdieren tegemoet.

Uiteindelijk kon de wetenschap niet zonder serieuze kunstenaars. Tussen 1750 en 1850 zijn duizenden geïllustreerde boeken uitgegeven in de veronderstelling dat de natuur in zijn geheel op papier zou kunnen worden vastgelegd. Veel megalomane projecten strandden als gevolg van hun streven naar volledigheid. Telkens als een register werd afgemaakt bleken er honderden nieuwe soorten ontdekt die gepubliceerd moesten worden: de zeeën waren onuitputtelijk, de bossen oneindig. Toen kwam de oplossing: specialisatie. Men probeerde niet langer om alle vogels uit heel de wereld in een keer vast te leggen, maar alleen de inheemse parkieten van een gebied in India, bijvoorbeeld, in de zuidelijke heuvels van de Himalaya. Jaren geleden heb ik precies zo’n boek gekocht.

Luuk Wilmering, Bird needs shelter - Scientist Natural habitat of the stork - nr.2

Een van de mooiste boeken ooit komt dichtbij Wilmering’s vogelinstallatie, waar vogels door de ogen van jager, de gastronoom, de wetenschapper en de kunstenaar worden bekeken. Dit boek heet The Birds of America (1827-1838) door John James Audubon: het gezaghebbende boek, bestaand uit vijf volumes, waarin 443 Noord Amerikaanse soorten worden beschreven en levensgroot worden afgebeeld. Vandaag de dag is dit het duurste boek ter wereld. Dagenlang verschool Audubon zich in het struikgewas waar hij elk detail zorgvuldig noteerde: hoe ze vlogen, hoe ze paarden, en hoe ze hun jong voedden. Het observeren eindigde telkens in het onvermijdelijke: het richten van zijn pistool en het overhalen van de trekker. Voor Audubon als jager was het een unieke ervaring om het warme lichaam in zijn handen te kunnen houden, en om van dichtbij de vogel te kunnen bekijken en zo tot in de kleinste details de snavel, poten, tenen, en de binnenste van de vleugels op papier te kunnen zetten. Hij gebruikte ijzerdraad om de vogels in natuurlijke poses te buigen, en zette ze voor een raster als zodat het dier in de juiste proporties kon worden nagetekend. Edward Muybridge zou later dezelfde techniek gebruik voor zijn fotostudies van mensen en dieren in beweging. Hier zien we de echte Audubon aan het werk. Diezelfde avond zal hij ongetwijfeld een vuurtje hebben gestoken, en na het grillen van de geplukte meerkoet of ooievaar, smakelijk van zijn diner hebben genoten. Bij veel van zijn beschrijvingen staan culinaire tips: de geelsnavelcuckoo is in het najaar het lekkerst, terwijl de Amerikaanse roodmus als elk andere kleine vogel smaakt. Dankzij dit contact met de stervende dieren kon hij totaal opgaan in zijn modellen. Hij is de anatomist die zijn karkassen met eigen tanden ontleedt, een empirische onderzoeker die zilveren draad om de poot van een vogel wikkelde, zodat hij een jaar later kon bevestigen dat sommige terugkeren naar de plek waar ze uit het ei zijn gekomen.

Originele bron: Une Histoire Naturelle (Filigranes Éditions / Institut Néerlandais)