239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things


‘Ga op je hurken zitten, met de beide voeten tegen elkaar aan, zodat de stroom niet via het ene been naar boven en via het andere been naar beneden kan’, vertelt Frank Lane die ik zojuist op Google ontmoette, dat uitgestrekte landschap waar ik me graag in verlies. Hij vervolgt, ‘de gevaarlijkste bliksemflits is die flits die het hoofd raakt en zijn weg zoekt langs het hart naar de grond’. Ik zie een afbeelding van een man die een golfvlag vasthoudt waar de bliksem door ging, de stervormige schroeiplek, die het achterliet op het grastapijt lijkt op een grillige krijttekening van vertakte aderen. Lane is de samensteller van het boek ‘The Elements Rage’ en net als ik verslingerd aan natuurgeweld. Ik lees over wolkbezaaiing, warrelige stofstormen en windhozen; ’wanneer een tornado op het punt staat uit te sterven, vormt ze vaak een lange, slanke draadwolk, beweegt zich nog een tijdje horizontaal, kronkelend verder, tot ze uiteindelijk helemaal oplost’.

Was het de auteur W.G. Sebald die de aanstormende schrijver adviseerde het weer te observeren en dit gedetailleerd te beschrijven, liefst elke dag, als vingeroefening in waarnemen? En om grip te krijgen op de atmosfeer waarin het verhaal zich afspeelt? Als vanzelf kom ik op een volgende pagina terecht over het ontstaan en de werking van bliksem, ‘het meest eigenaardige is misschien wel de bolbliksem, een vurige lichtende bol met wazige omtrek, dat een grillige en langzame baan volgt in het luchtruim. Hij richt gewoonlijk geen schade aan, noch door elektrische schok, noch door verbranding. Maar kenmerkend is wel dat hij onvoorspelbaar is. Hij kan zachtjes verschijnen en plots verdwijnen’.

Het natuurverschijnsel als driftig maker van vluchtige, ongrijpbare sculpturen die niemand onberoerd laten. Haar werken verontrusten, verleiden, zijn nooit ijdel, lui of bang. Mocht het nodig zijn, dan vernietigt ze alles inclusief haar eigen oeuvre, om ruimte te maken voor een rigoreuze gedaantewisseling, die de loop der dingen verandert.

Ondertussen beweeg ik me op onbekende plekken. In mijn rechterooghoek verschijnt een video getiteld ’Mother Earth Network. Mysterious Holes’. Ik open het fragment en zie een vrouw zitten aan een gammele keukentafel in Guatemala Stad. Ze stelt zich voor als Inocenta Hernandez. Twee mannen van de televisie leunen tegen haar ijskast. Ze vragen haar wat er die nacht precies gebeurde, daar onder haar bed? En of ze wist dat ze op de rand van de afgrond leefde? Inocenta begint te vertellen, ’Ik hoorde een luide knal. De hele straat werd wakker. Mensen liepen geschrokken rond in hun pyjama’s. Straathonden gromden. Een jongen huilde, hij was naakt. We dachten dat het om een gasontploffing ging, bij mij. Ik doorzocht het hele huis, maar er was niets ongewoons te zien. Tegen de ochtend viel ik in slaap, uitgeput. De zon was al voorbij de woonkamer toen ik wakker werd. Ik stond op en zag ineens een onbekende schaduw, die schuin onder het bed vandaan kwam. Ik schoof het ledikant opzij en daar was het, mijn adem stokte…Moedertje, Moedertje! Bijna had je me te pakken, bijna had je me opgeslokt.’

De camera draait geleidelijk van haar weg, ik volg de verslaggever naar de slaapkamer waar hij een rond gat van ongeveer een meter breed en twaalf meter diep in de vloer aantreft. De man kijkt me doordringend aan en verzekert me dat de bewoonster van geluk mag spreken, dat ze niet in de gescheurde opening tuimelde. Het peilloze gat wordt gefilmd. Ik zie niks, hij praat verder. ‘De stad wordt steeds vaker geteisterd door spontane depressies in het landschap, een geomorfologisch verschijnsel dat ook wel zinkgat, sinkhole of verdwijngat heet, en een gevolg is van natuurlijke erosie, dit kan geleidelijk ontstaan, maar ook plotseling. Guatemala Stad, gebouwd op vulkanische afzettingen, kampt met lekkende riolen en zware regenval, dat maakt haar extra gevoelig voor scheuringen. In korte tijd verdwenen gebouwen van drie verdiepingen, woonhuizen, trucks, bloemenstallen en mensen zomaar uit onze straten, verzwolgen door de trillende aarde.’


Ik zie nu overal ‘sinkhole stories’ verschijnen en bekijk ze;

.

Swallowing houses, cars and people

Drama as bus sinks into crater

America’s most notorious sinkholes

Seoul couple disappears in freak hole

Sinking fast

Horse vanished down under
Ticking time bomb under N.M. Town

Girls fall into sidewalk

The house just fell through

Het gaat er onstuimig aan toe, ik krijg er geen genoeg van. Nog eentje dan. In het moeras van Bayou Corne in Louisiana ben ik ooggetuige van een reeks ijle, oude Cipressen die zwijgend worden opgeslokt door een ondergronds zinkgat in het meer van Peigneur. Ik blijf ze volgen totdat hun boomkruin geleidelijk het water in verdwijnt. De loom vallende bomen raken me. Er schuilt een bevreemdende verrukking in de verwoestende kracht van de verdwijngaten. Ze herinneren me eraan dat een spontane val in het duister tot de mogelijkheden behoort. Dat het plaveisel onder mijn voeten onrustig van aard is. ’There’s no solid ground’, vertelde de kunstenaar Louwrien Wijers me laatst, toen ik haar vroeg naar het belang van beweeglijkheid: ‘We have to begin to learn to live with groundlessness’. Blijf gevaarlijk, Elementen, blijf het hoofd raken, en zoek je weg via het hart naar de grond.

Heb je jezelf ooit afgevraagd wat er door het hoofd van een hond gaat? Ik wel, vooral bij de twee honden die ik heb gehad. Ze waren mijn beste vrienden en ik zal ze nooit vergeten.

Als kind had ik geen vriendjes, en dus dachten mijn ouders dat het een goed idee zou zijn een hond te nemen. Uit het asiel adopteerde we Tosca, een negen jarigeherdershond. Deze oude hond werd mijn beste vriend. Het was alsof zij zichzelf als mijn beschermer zag, en ik als haar pup. Maar gezien haar oude leeftijd ging ze maar een paar jaar mee. Op en dag, terwijl ik haar aaide, zag ik dat haar tepels bloedden. Ik rende naar boven om het mijn moeder te vertellen. Met een zachte stem antwoordde ze dat we met Tosca naar de dierenarts moesten. Haar onveranderende gezicht en zachte stem stelde mij gerust, en ik dacht dat alles wel goed moest komen. Toch moest ik heel de weg naar de dierenarts huilen.

Mijn voorgevoel bleek juist. De dierenarts vertelde dat ze borstkanker had. Ik weet nog dat ik dacht dat het niet zo erg was, kanker kan worden genezen. Maar zo gemakkelijk zou het niet zijn, ze was oud en ze zou veel te veel aandacht eisen. Daar hadden mijn ouders niet het geld of de tijd voor. Destijds kon ik hier geen begrip voor opbrengen. Ik was zo boos dat ze haar lieten inslapen.

Ze was mijn beste vriend! Dat wisten ze toch! Ze mag nog niet gaan!

Die nacht stierf een van mijn beste vrienden. Ze likte de tranen weg die over mijn wang rolden terwijl ik haar vasthield. Het had andersom moeten zijn.

Nog steeds vraag ik me af wat door haar heen ging. Wist ze dat ze ziek was? Begreep ze wat er met haar gebeurde? Ik voelde me schuldig omdat ik degene was die haar bloedende tepels had ontdekt. Als ik niets had gezegd had ze misschien nog een dag kunnen leven. Dan had ik afscheid kunnen nemen, en had ik haar de mooiste dag van haar leven kunnen geven.

Haar overlijden liet een groot gat achter. Weer voelde ik me alleen als ik thuis kwam. Ik miste haar aanwezigheid. Ik had niemand meer om mee te praten. Mijn moeder wou nooit meer een dier nemen, ze kon het niet aan opnieuw een huisdier te zien sterven. Maar ik kon de stilte niet aan. Zonder Tosca was het huis leeg. Ik begon naar een nieuwe hond te zoeken, een nieuwe vriend. Toen ik mijn ouders had overgehaald, vond ik een organisatie die zwerfhonden vanuit Spanje naar Nederland bracht. Daar zag ik Jimmy.

Alles werd door de organisatie geregeld: zijn paspoort, vlucht, vaccines, alles. Het enige wat ik hoefde te doen was hem op te halen van het vliegveld, en natuurlijk, te betalen. Toen het moment er eindelijk was reden mijn moeder en ik naar Schiphol om hem op te wachten. Ik was zo zenuwachtig! Wat als hij me niet leuk vind, of als ik hem niet leuk vind, dacht ik. Ik kreeg er zelfs nachtmerries over. Mijn moeder probeerde me gerust te stellen en gaf me een zak hondensnoepjes mee. Toen we aankwamen stond er een grote groep mensen die ook hun nieuwe viervoeter opwachtten. Bang dat er iets mis kon gaan schreef ik een bord met zijn naam erop. Nu kon er niets mis gaan!

Ik had mezelf steeds afgevraagd wat voor hond hij zou zijn en of we met elkaar overweg zouden kunnen gaan. Het eerste wat ik leerde was dat Jimmy heel goed was in pootjes geven: het was het eerste wat hij deed toen hij uit zijn kooi stapte. Met elk pootje gaf ik hem een snoepje. Maar hij bleef doorgaan, en de zak was snel op. Het was liefde op het eerste gezicht.

Uiteindelijk werd hij mijn beste vriend. Hij volgde me overal, hij was de eerste die ik in de ochtend zag, de laatste die ik ’s avonds gedag zei. We waren onafscheidelijk. Hij was pas negen maanden toen en zelf leerde ik hem alles. Als geen ander begreep hij mij en ik hield van hem. Maar ik werd ouder, kreeg vrienden, een vriendin, een baan, en begon te studeren. Ik probeerde zo goed als ik kon voor hem te zorgen, en soms zorgde mijn ouders voor hem. Toen ik ook nog eens op mezelf ging wonen werd het onmogelijk voor hem te zorgen. Ik voelde me zo schuldig als ik hem weer eens thuis alleen liet, en begon te beseffen dat ik geen tijd meer had voor hem.

Een paar maanden geleden heb ik mijn beste vriend weggegeven.

Hij woont nu bij een echtpaar op het platteland. Het klinkt ideaal, maar ik vraag me af hoe het is voor hem. Nooit zal ik weten of hij daar gelukkig is, of dat hij me mist. De dag voor zijn vertrek gaf ik een afscheidsfeest. Ik dacht dat het zo makkelijker zou worden om vaarwel te kunnen zeggen. Maar hij had geen idee wat er gebeurde en ging er enthousiast in mee. Hoe neem je afscheid zonder dat diegene weet dat hij vertrekt? Soms vraag ik me af hoe het geweest zou zijn als ik zijn gedachtes had kunnen lezen. Vond hij het erg om alleen te zijn, wou hij bij mij blijven? Zou hij dag hebben gezegd?

Al onze digitale media laat sporen achter. Maar deze sporen zijn verborgen, en bestaan enkel in onzichtbare, abstracte vorm: digitale binaire codes die structuur geven aan digitale beelden, video’s, teksten, drie dimensionale objecten, en veel meer.

We laten cookies achter op onze computers, het grootste deel van onze data wordt in de cloud opgeslagen, en ook op elk apparaat dat digitaal geheugen opslaat, zoals een flash drive of harde schijf, laten wij sporen achter. Maar dit zijn onzichtbare sporen: we zien ze niet zoals ze zijn, we kunnen ze niet direct waarnemen.

Het is niet eenvoudig om de code te ontcijferen. Het is zelfs onmogelijk om de structuur zonder bemiddelaar te kunnen zien, hier is een visualisatie apparaat voor nodig. We kunnen de fysieke aanwezigheid van een chip of disk direct ervaren, maar uiteindelijk gaat het digitale imperium slechts om wat het voorstelt: de functionaliteiten, de beelden, de karakters en combinaties die samen een code vormen die vertaald worden naar een taal die wij kunnen begrijpen.

Ooit werd ik geconfronteerd met een probleem. Ik had, in oververmoeide toestand, per ongeluk al mijn foto’s uit mijn harde schijf gewist. Mijn eerste reactie was om te googlen of het mogelijk was om de gewiste data op een of andere manier te herstellen. Ik leerde dat data niet fysiek gewist wordt van de schijf, maar dat de specifieke ruimte die gebruikt werd om gegevens op te slaan opnieuw wordt ingedeeld, en vrij wordt gemaakt om te worden herschreven.

Dit betekent dat de gegevens nog bestaan, maar dat de deurtjes die naar de gebruikte ruimtes gemarkeerd zijn met een briefje waar op staat dat ze beschikbaar zijn om nieuwe data te huisvesten. Er blijkt dus soort van niemandsland te bestaan in de periode tussen de herindeling van de digitale ruimte en de periode wanneer de oude gegevens door nieuwe data wordt vervangen.

We leven in een wereld die minder direct materieel is, een gedigitaliseerde wereld, waar het lijkt alsof we geen sporen meer achterlaten. Waar we al het oude vlug vervangen, om zo de schijn van het schone en het nieuwe in stand te houden. Wanneer we iets weggooien, gooien we de spoor die het achterlaat ook weg.

Misschien moeten we opnieuw gematerialiseerd worden. Om weer enig gevoel te hebben van de dingen om ons heen die we graag voelen, aanraken, en ruiken; naast de digitale wereld waarin we onszelf graag onderdompelen. Dit zouden we niet moeten zien als een kritiek op de huidige digitale informatie- en beeldsystemen, maar meer als een essay om na te denken over de dingen die we met de blote oog kunnen zien, met de handen kunnen voelen, geopende neusvleugels ruiken, en onze eigen oren kunnen horen.

Dat er een objectief verschil bestaat tussen het zichtbare en het onzichtbare is een redelijk recente gedachte. Of iemand nu beweert dat zaken die onzichtbaar zijn niet bestaan of juist dat er meer tussen hemel en aarde is dan toegankelijk is voor de zintuigen, in beide gevallen wordt er vanuit gegaan dat het zintuiglijke een bepaalde objectieve grens heeft waarachter zich al dan niet iets bevindt. Zoals op veel gebieden is het ook met betrekking tot de grenzen van het waarnemingsvermogen voor de meeste mensen geen enkel probleem om meerdere en verschillende, elkaar uitsluitende dingen tegelijkertijd te geloven. De algemene overtuiging dat de wereld “achter onze zintuigen” bestaat uit elektromagnetische golven en piepkleine deeltjes (vraag maar eens rond) vormt geen belet om tegelijkertijd met kracht te beweren dat we alleen moeten geloven in wat we “met onze ogen kunnen zien en met onze handen kunnen pakken”.

Op zich is het redelijk eenvoudig na te voltrekken dat al onze kennis over de wereld, inclusief de meest geavanceerde natuurwetenschappelijke vorm daarvan, een product is van onze waarnemingen en ons denken. De gigantische conceptuele stap die we allemaal in de wieg maken als we ons realiseren dat sommige dingen die voor onze ogen heen en weer zweven onze eigen handen zijn, wordt op steeds kleinere en minder spectaculaire schaal, bij ieder nieuw begrip gemaakt. Dat we het bestaan van onze handen als objectief feit beschouwen is het product van een uiterst precieze fine-tuning tussen verschillende waarnemingen en het combinerende vermogen van ons verstand. Voor degene die vervolgens zijn handen wil beschouwen als het ultieme instrument om de werkelijkheid van de wereld vast te stellen (namelijk of zij tastbaar is), kan het zinvol zijn om zich te realiseren dat er een moment is geweest waarop hij met zijn denken, zijn eigen handen heeft samengesteld uit een verwarrende hoeveelheid waarnemingen.

Toen mijn dochter Julia vier jaar was vond zij een klein kompasje in een bureaula; ze maakte daar een touwtje aan, hing het om haar nek en keek er voortdurend op. Mijn vader kwam op bezoek en complimenteerde haar met haar mooie kompas. Op hoge toon antwoordde Julia: “Nee opa, dat is mijn wekker, vanmiddag in de winkel dacht de meneer ook al dat het een kompas was”. Ik realiseerde mij dat voor een kind van vier, voor wie uren en windstreken nog nauwelijks bekende grootheden zijn, het verschil tussen een kompas en een wekker niet relevant is. Het zijn allebei ronde kastjes met een wijzertje achter glas. De volwassene die een dergelijke “vergissing” corrigeert zonder bereid te zijn de begrippen tijd, windstreken, magnetisme, veerkracht etc. uit te leggen, heeft zelf het pad der pedagogie verlaten. (het is in feite geen correctie maar een onschuldig compliment)

Voor een kind bevinden de begrippen en woorden zich met onmeetbare tussenruimtes in een heelal van waarnemingen. In het beste televisie programma ooit: achterwerk in de kast, trad een keer een jongetje op die op sombere toon vertelde: “ik vind dat het leven steeds ingewikkelder word: vroeger dacht ik dat de wind gewoon waaide, maar nu heb ik op school geleerd dat de wind altijd van een hogedrukgebied naar een lagedrukgebied waait”. Net als voor deze jongen eindigt voor veel mensen de persoonlijke en avontuurlijke omgang met kennis op school. De tragiek bestaat eruit dat zijn leraar hem niet de ontzagwekkendheid van het hogedrukgebied heeft kunnen bijbrengen, waarschijnlijk omdat hij deze zelf ook niet voelde. Het begrip hogedrukgebied is niet gebracht als een poort die een oneindige hoeveelheid nieuwe waarnemingen mogelijk maakt, maar als een muur die de geheimzinnige oorzaak van de wind, waarvan ieder kind natuurlijk de wereldomspannende macht voelt, ontoegankelijk maakt.


Luchtdruk is een fenomeen waarvoor we onze waarneming kunnen scholen en verfijnen. Halfbewust nemen wij de werking van luchtdruk, en haar samenhang met de temperatuur en de vochtigheid van de lucht op ons lichaamsgevoel en onze stemming waar. Als we op school in een afwisseling van practica en theorie zouden leren hoe deze subtiele luchtdrukwaarnemingen in direct verband staan met de druk in de hogere atmosfeer en hoe daar wind tot en met orkaankracht in kan ontstaan dan zou deze kennis ons niet somber of gedesillusioneerd maken.

Onze begrippen vormen een netwerk dat naar gelang zijn fijnmazigheid in staat is om waarnemingen in ons bewustzijn op te vangen, de rest glijdt er doorheen. Maar evenzeer als het niet mogelijk is om een waarneming in het bewustzijn vast te houden zonder er een bepaalde mate van begrip voor te hebben, net zomin kan een begrip of een woord beklijven dat niet op een bepaalde manier waarneembaar wordt. Als deze eenvoudige basiswetmatigheid van het kennen over het hoofd wordt gezien leidt dat tot de deprimerende misvatting dat ons waarnemingsvermogen of ons denken of beiden van buiten begrensd zijn. Ons begrippennetwerk heeft een horizon net als onze waarneming en deze beide horizonnen hangen samen. Nieuwe waarnemingen kunnen alleen aan de zoom van onze begrepen ervaringen hechten, nieuwe begrippen kunnen uitsluitend bij bestaande ideeën aanknopen. Beweren dat er achter deze horizonnen niets bestaat is even kortzichtig als beweren dat wat zich daarachter bevindt pas de echte werkelijkheid is.


De fijnmazigheid van ons begrippennetwerk en de nauwkeurigheid van onze waarnemingen hangen met elkaar samen. Een goede automonteur kan aan de klank van een draaiende motor horen wat er al dan niet mis mee is. Dat komt niet omdat hij betere oren heeft dan wij maar omdat zijn werk hem een uiterst verfijnde inzage in de onderdelen, materialen, bewegingen, wrijvingen en potentiële gebreken van een automotor heeft verschaft. Een kok is in staat om te proeven welke ingrediënten zich in een gerecht bevinden, zijn “ontwikkelde smaak” bestaat uit de hoeveelheid begrippen die hij in zijn loopbaan heeft ontwikkeld om alle nuances die zijn neus en smaakpapillen hem overbrengen van elkaar te onderscheiden. Begrippen snijden de ervaring, die in eerste instantie een eenheid lijkt, uit elkaar. Begrippen trekken dat wat in de diepte van de waarneming verborgen ligt naar de oppervlakte. Grove begrippen houden de waarneming gevangen in geplooide donkere knoedels, kennis vouwt de waarneming open tot een groot verlicht oppervlak.

Kunst kan de experimentele omgang met kennis zoals die door kinderen wordt toegepast opnieuw actueel maken. Het gaat er bij kunst dus niet om dat we iets maken dat “waar” is, maar iets wat er geloofwaardig uit ziet, dat betekent dat we met de wetmatigheden van het waarneembare een geraffineerd spel spelen dat bij de toeschouwer een tweeledig effect oproept: enerzijds moet die meegenomen worden in wat hij ziet en tegelijkertijd moet die zich toch voortdurend bewust blijven van de kunstmatigheid van de situatie. Deze spanning, tussen de overgave aan de waarneming en het gevoel van medeplichtigheid van het spel, is de bevrijdende en troostende werking van kunst.

In het menselijk bewustzijn ontstaat een scheiding tussen onszelf en de wereld. In het denken lossen wij deze scheiding weer op, dat is een doorlopend proces waarin nieuwe waarnemingen en nieuwe begrippen zich samenvoegen tot een steeds fijner en uitgebreider weefsel. De levendigheid van het denken is belangrijk. Waarnemen en denken, het proces van de waarheid, geeft zelfstandigheid en vrijheid.
Beeldende kunstenaar Jorge Sattore vertelt over zijn project National Balloon.

In 1971 deed Chris Burden een performance waarbij hij zich door een vriend in de arm liet schieten.

4 maart 1980. Tijdens een festival in Florence demonstreert Chris Burden de performance ‘Show the Hole’. Met bovenstaande woorden toont Burden het litteken op zijn arm aan 300 kunststudenten, die hij in sessies van een minuut per persoon ontvangt.

Jorge Sattore: “De performance ‘Shoot’, waarin Chris Burden zich 35 jaar geleden door een vriend in zijn arm liet schieten heeft me altijd al geboeid. Maar meer nog hoe ‘Shoot’ haar plek kreeg in de kunstwereld. De verhalen, beelddocumentatie en artikelen hebben het werk overal bekend gemaakt. Eigenlijk krijgt wat er op het moment van de performance plaatsvond steeds een ander gezicht.Die gefilterde stukjes informatie achteraf geven het werk in de verbeelding van de beschouwer steeds opnieuw gestalte. Burden noemt die beschouwers, in relatie met zijn werk, ‘the first and secondary audience’. Hiermee geeft hij het verschil aan tussen de positie van de toeschouwers aanwezig bij de performance en de positie van de toeschouwers die het werk leren kennen via verhalen, beeld of tekst.

Mijn reis naar LA begon met het doel om mijn positie als ‘secondary audience’ te doorbreken en alsnog een soort eerste getuige te worden van ‘Shoot’. Om die mogelijkheid te onderzoeken wilde ik in LA een gesprek aangaan met Chris Burden. Dat was lastig. Wat ik dacht dat het belangrijkste moment zou worden in het project, bleek al snel een zinloze onderneming. Burden is moe van alle aandacht voor zijn performance.

Net toen ik besloot hem thuis op te zoeken hoorde ik van een vriend hoe eens een jong stel aanbelde bij Burden thuis. Als Burden de deur opent schiet de bezoeker zijn vriendin in haar arm. Door de jaren heen zijn er verschillende voorvallen geweest waarbij studenten en kunstenaars hun eigen versie van ‘Shoot’ lieten zien, waarvan sommige even gewelddadig als het oorspronkelijke werk. Voor Burden behoor ik tot die groep. En iedere poging om met hem daarover te praten is zinloos. Niet alleen Burden maar ook vrienden van hem bleken onbereikbaar of wilden niet meewerken.

Ik ging op zoek naar de expositieruimte F-Space, de toenmalige locatie. Ieder contact met het huidige instelling werd echter deel van een lange bureaucratische procedure. Men begreep niet wat ik daar kwam doen en waarom zouden ze meewerken?

Tenslotte bestond mijn verblijf in LA uit de eindeloze uren die ik doorbracht rijdend door de stad, korte ontmoetingen, vluchtige gesprekken, plekken die ik bezocht. Ze werden ongemerkt deel van mijn beleving van ‘Shoot’. Het confronteerde me continu met de vraag welke plek ik het kon geven binnen mijn werk. Als het doel van je reis onmogelijk blijkt te zijn, is het lastig om precies te weten of nu alles verloren en mislukt is of dat de onderneming toch nog zin heeft gehad. Mijn zo verlangde positie als beschouwer van ‘Shoot’ veranderde hierdoor compleet. Het mysterie verdween. De mislukte ontmoeting met Burden en de vruchteloze pogingen om contacten te leggen bleken voorwaarden om iets nieuws en onverwachts toe te laten. Ik realiseerde me dat de echte fout in dit project zou zijn om dat niet te laten zien.

Ik besloot om vanuit mijn beleving de mix van situaties, personages, locaties en gesprekken zoals ik me ze herinnerde te tekenen. Ik liet de lineaire weergave van tijd en plaats vervagen tot een setting waar indrukken, feiten en verhalen elkaar kruisen. Dat werd mijn werkmethode. In deze niet kloppende weergave van de werkelijkheid wordt wat ik weglaat, ingevuld door de kijker. Ergens is wat er gebeurt in ‘National Balloon’ datgene wat ik in ‘Shoot’ wilde ontmantelen.