239 Things

1000 Things is een subjectieve encyclopedie van inspirerende ideeën, dingen, personen en gebeurtenissen.

Lees de meest recente artikelen, of mail de om bij te dragen.

Studium Generale 1000things lectures, The Hague

239 Things

Iets meer dan een jaar geleden zat ik in mijn laatste jaar van de kunstacademie toen we gingen verhuizen naar een ander gebouw. Dit gebeurde met enige tegenzin, aangezien ons gebouw gewoonweg fantastisch was. Het was een gebouw waarin je als student vier jaar kon apenkooien met verf, kwasten en alle gekheid op een stokje zonder dat iemand daar wat van zei, een gebouw dat aanmoedigde om je atelier in te duiken en te knallen met al het materiaal dat je maar vinden en betalen kon, een gebouw met ontelbaar veel kleurrijke hoekjes waarin zo nu en dan iemand een dutje deed of stiekem maanden woonde, en waar je aanzienlijk veel moeite moest doen om een stukje zonder verfspetter of ander artistiek statement te vinden. Een gebouw waarop iedereen apetrots was.



Nu zou je dit niet direct achter de academiestudent zoeken, maar dit is eigenlijk de allerlaatste studentensoort die je uit hun natuurlijke habitat moet halen. Aarzelend schuifelden studenten door de gangen van het nieuwe gebouw. Met een vijandige blik bekeken zij de schone lokalen, de nieuwe kantine en zochten wanhopig naar iets van houvast die ze enkel vonden in de oude vertrouwde blokken bont geverfde kluisjes; het enige dat was mee gekomen uit het oude gebouw, en tevens ook het enige dat hun nieuwe habitat met heldere kleuren markeerde. Het stille gemompel veranderde al snel in een boel commentaar: de lampen hingen te laag, de stekkers zaten op precies de verkeerde hoogte, de muren waren grijs en er moest vanaf nu overlegd worden over elke punaise en verfspetter, en verdomme, het leek wel een kantoor! Hoe kon een academiestudent zich in godsnaam ontplooien op een kantoor?


Een uitstekende vraag waar ik het afgelopen jaar menig maal over na heb zitten denken. Het wil namelijk zo zijn dat ik al bijna een jaar afgestudeerd ben en de afgelopen vijf maanden op een kantoor werkzaamheden heb verricht. Ondanks deze wrede en tevens ook ironische speling van het lot heb ik daar maar gelijk mijn eigen theorie getest die ik tijdens de verhuizing had bedacht. Ik ben er namelijk van overtuigd dat je iemand van de academie in feite op elke plek neer zou moeten kunnen gooien en die tot de meest fantastische werken zou kunnen komen.

Sterker nog, ik denk juist dat op plekken waar je hem niet verwacht, de academieganger wel eens het beste uit de spreekwoordelijke verf zou kunnen komen. Zijn vaardigheden en ietwat vreemde perspectief op zo'n plek zou hem wel eens wat pareltjes van inzichten kunnen verschaffen die zo'n plek mooier en vermakelijker kunnen maken. Mensen die daar al jaren zitten kunnen lang niet altijd meer tot dat soort inzichten komen. Het is een beetje zoals wanneer je een doodnormaal woord opeens voor het eerst ziet en je het opeens tien keer uit gaat spreken terwijl je jezelf verwonderd over hoe raar dat woord wel niet is. Voor mijn gevoel ziet de academiestudent redelijk vaak doodnormale dingen zo en dit geeft hem eigenlijk een beetje een soort superkracht, als een artistieke night vision goggle die constant op z'n hoofd geplakt zit, en die hem in staat stelt problemen sneller op te lossen, structuren bloot te leggen en andere interessante observaties te doen die andere mensen helemaal niet doen. Een beetje als een artistieke spion op de werkvloer.


Uiteraard was dit voor mij niet een zelfgekozen test, ik zou liegen als ik zou zeggen dat ik niet een vliegende start voor mezelf had gewenst waarin ik de wereld over vloog om mijn werk overal te laten zien, al had ik al vrij snel een donkerbruin vermoeden dat dit helemaal niet zo rooskleurig voor mij ging aflopen. Gelukkig ben ik hier de afgelopen jaren op vele verjaardagsfeestjes door ooms, tantes, buurvrouwen en kennissen al op voorbereid met de altijd heerlijke vraag: 'En wat kun je daarmee als je afgestudeerd bent?' Ik zei dan altijd maar dat ik dan gewoon zou gaan werken ergens en ondertussen doorging met dingen maken en bedenken omdat ik nou eenmaal niet anders kan. En zo geschiede, want ook al had ik hard gewerkt aan een safetynet in de vorm van een baan in een heerlijk cultureel verantwoorde winkel, de winkel liep niet en mijn safetynet knapte genadeloos hard kapot. Dat was natuurlijk nogal klote maar daar doe je helemaal niks aan. Eenmaal overeind gekrabbeld bestond mijn toekomst al snel uit het solliciteren op voornamelijk functies waar mijn Bachelor of Fine art voor geen meter op aan sloot. (lees: alle functies)

Nu was dat op zich al confronterend genoeg, maar het werd nog erger. Zo werd ik dansend langs het zwarte gat van alle kanten belaagd door mensen met verwachtingen waar ik nog meer niet op aan sloot. Zo werd ik er tijdens mijn eerste sollicitatie al op gewezen dat ik voor een academieganger op z'n minst wel een kunstwerk van mijn c.v. had kunnen maken. Die was nu zo netjes en normaal dat ik op z'n minst wat moeite had kunnen doen als gediplomeerd artistiek talent. Even afgeleid stelde ik me voor dat ik een C.V. in collage vorm, of als super experimentele film via wetransfer toe zou zenden en iedereen zou gaan klappen en me direct aan zou nemen, of dat ik nachten door zou werken aan de enorme sculptuur met duizend toeters en bellen die mijn vaardigheden en eigenschappen weergavenen daarmee het uitzendbureau binnen zou komen rollen. 'Donder op met je artistieke C.V.!' Dacht ik, ' Daar wordt echt niemand blij van.' Al inspireerde het me wel weer tot het maken van een boekje boordevol ideeën voor een artistiek curriculum vitae.


Ondertussen ben ik ondanks mijn artistieke falen op het uitzendbureau toch aangenomen op een kantoor. De functie die ik beklede had een super goede naam die mijn C.V. zo mogelijk nog verwarrender maakte.
Het leven op kantoor kon beginnen. Ik werkte in een knetter grote toren van wel 16 verdiepingen waar ik alleen met pasnummer 2198 naar binnen kon. Dat weet ik want ik heb het geprobeerd zonder maar datbleek ongmogelijk. Elke dag groette ik iedere man in pak en vrouw mantelpak (behalve op casual friday natuurlijk), maakte ik een praatje bij het koffiezetapparaat en maakte ik vele kopietjes. Mijn leven op kantoor was angstaanjagend eenvoudig: ik haalde een stuk of duizend nietjes uit dossiers, opende de enveloppen, typte cijferreeksen over, printte deze uit, stapelde alles op elkaar, deed er twee elastiekjes om en legde ze in de kast, en begon met de volgende stapel. Ik deed dit van 8.00 tot 16.30 en luisterde elke dag naar een andere radiozender die ik net niet goed kon horen. Vrienden en familie begonnen na deze uitleg van mijn werkzaamheden al snel met allerlei prangende vragen te komen. Of ik het wel vol hield, of het niet te geestdodend was, of ik niet compleet uit mijn veilige habitat gehaald was en hoe ik daar mee om ging.

Maar mijn tijd op kantoor beviel me eigenlijk best goed. Vanaf de eerste dag dat ik op de fiets stapte om er naar toe te gaan begon ik met observeren. Ik observeerde de mensen op mijn route naar kantoor. Zo kwam ik elke morgen dezelfde mensen tegen op de fiets, kwam de zon lange tijd precies op als ik over de brug fietste, vloog er steeds een gigantische zwerm vogels van het dak van het stadion, en kon ik vanaf de dijk een heel schattig huisje in kijken waar als ik op tijd was nog een meneer zat te ontbijten (als ik te laat was, was hij al weg). Als ik het gebouw binnenkwam stapte ik over het oranje snoer van de stofzuiger en groette de vrouw die aan het stofzuigen was. Eenmaal op mijn werkplek gingen de patronen en systemen waar ik zo dol op ben de hele dag door.

Ook mijn collega's observeerde en onderzocht ik voortdurend, ik vroeg ze naar hun droombanen, stelde ze voor duivelse dilemma's en kwam er achter waar zij over piekerden tijdens de uren dat we aan onze bureaus zaten. Ik kwam er achter dat ik me bevond tussen de meest geweldige en uiteenlopende groep mensen waar ik me ooit in bevonden heb. Ik kreeg make-up tips van visagist Sharon, sprak over literatuur met de Spaanse Monica, en ging een keer mee met de oerhollandse Anne en Samantha op hun wekelijkse McDonalds tripje in de pauze terwijl er knetterharde hardcore door de speakers, subwoofers en weet ik niet wat meer schalde die mijn tere kunstenaarshart aan alle kanten door elkaar rammelden. Ik sprak over het nut van kunst en waarom dat niet gratis moest zijn met Karim, die daarnaast ook nog in de pita-broodjesfabriek van zijn vader werkte en daarmee een outfit kon betalen die mijn hele weekloon bedroeg. Ik kwam er achter dat de dierenverzorgster dit jaar gaat trouwen, dat de muzikant niet langer droomt van muziek maken, en probeerde het gesprek dat de bioloog en de accountant hadden te begrijpen maar dit lukte helaas niet, gezien mijn eigen achtergrond. Uiteraard droeg ik als Gerda de kunstenaar ook een steentje bij aan deze kleurrijke groep. In de uren dat we praatten kreeg ik verschrikkelijk veel input, en de uren dat we stil waren broedde ik op de meest fantastische en idiote plannen die ik veelal direct na werktijd uit ging voeren. Ondertussen verzamelde ik mijn nietjes in een glazen potje om me later in meer glorieuze dagen te herinneren aan deze periode in mijn leven.


Ondertussen is het potje vol en is het project op kantoor afgelopen. Ik zit thuis met een boel ideeën voor werken en projecten die lopen en op stapel staan, en tik ik weer ijverig sollicitatiebrieven voor de meest uiteenlopende functies en denk zo nu en dan met heimwee terug aan de academie. Het was een geweldige omgeving die broeide van mogelijkheden, kleurrijke uitspattingen en nog kleurrijkere types. Maar als ik iets heb geleerd het afgelopen jaar is dat de wereld buiten de academie minstens zo kleurrijk is en ideeën gewoon door gaan, in wat voor omgeving dan ook. Dus misschien ga ik wel kantoorplanten-verzorger worden, meubeltester, chauffeur van een karaoke taxi, of patatbakker in een zwembad, of schoonmaker van hotelkamers of iets anders ongelooflijk boeiends. En daar dan werken over maken of teksten over schrijven. Lijkt me fantastisch.

Ik zal je een verhaal vertellen over bananen.

Ik heb zo'n vijf jaar voor de Groene Amsterdammer geschreven waarvan ik een jaar als hoofdredacteur ad interim heb gewerkt. Dit hield in dat ik de wekelijkse vergaderingen voorzat waarin we opzoek gingen naar nieuw content voor de volgende editie.

Vaak waren dit hele leuke vergaderingen. Deze journalisten waren werkelijk intelligent, intellectueel, en ervaren. Als ze over Marx, Weber, of Pushkin spraken kon je er zeker van zijn dat ze Marx, Weber, en Pushkin ook echt hadden gelezen. Dit gold ook voor de vreemde jongens die correcties deden, en zelfs voor de telemarketing lui die via de telefoon abonnementen verkochten. De meeste waren gepubliceerde auteurs, studenten filosofie. Je zou kunnen zeggen dat de Groene een soort haven of toevluchtsoord was—misschien zelfs een dierentuin.

Maar wel een slimme dierentuin.

Er is een stagiaire die ik me vooral goed kan herinneren. In zijn tweede week van dienst vroeg ik hem of hij iets had om bij te dragen. Ja, zei hij, ik wil graag over bananen schrijven. De Groene heeft zijn gebreken, maar het heeft ook een grote traditie van vertrouwen. Bananen? Goed, zei ik. Twee pagina’s? 1500 woorden? Volgende week? Ja, prima zei de stagiaire.

Eenmaal toegevoegd aan de lijst, ‘bananen, twee pagina’s’, vroeg een van de collega’s, ‘wat is er dan aan de hand me deze bananen’?


Toen kwam het verhaal uit. De banaan is een monocultuur. Elke banaan is genetisch dezelfde als elk ander banaan. Er raast een virus door de bananenplantsoenen en omdat elke banaan op dezelfde manier vatbaar is, bestaat er de kans dat de welbekende Chiquita banaan (van het Cavendish soort) uitsterft. Natuurlijk bestaan er andere banaansoorten, die even gezond en voedzaam zijn, maar deze zijn meestal kleiner en donkerder van kleur en daar houdt de westerse klant niet van. Dus, crisis.

Een erg goed verhaal. Opgenomen door allerlei soorten media—radio, televisie. Geloof je me niet? Volgende week zondag wordt het verhaal opnieuw uitgezonden door VPRO’s Labyrint. Niet slecht gedaan voor een stagiaire.