
Video still uitThéâtre de poche van Aurélien Froment
Bezit van de kunstenaar en Motive Gallery, Amsterdam
Dit is een passage uit een lezing voor Studium Generale over Systemen. Hierin spreekt zij over hoe listig taal is om te spreken over systemen omdat het zelf een systeem is.
Dit weekend speelde ik een spel: op een grote glazen tafel waarop een raster was aangebracht lagen ontelbare vierkante kaartjes die pasten binnen de vakjes van het grit. Twee kaartjes correspondeerden telkens, zoals in het spel ‘memory’. Het was aan de speler om ze te zoeken. Maar de afbeeldingen op de paren waren nooit identiek, zoals bij memory. Twee kaartjes hoorden om andere redenen ‘bij elkaar’. De redenen varieerden: zo was een kaartje kanariegeel en stond op zijn ‘partner’ een schilders kwast gedoopt in diezelfde gele kleur. Of twee kaartjes toonden ieder een ander onderdeel van wat duidelijk dezelfde machine was. Met mijn medespeler keerden we kaartjes en zochten we naar paren, terwijl we beargumenteerden waarom twee afbeeldingen moesten matchen. Het was, kortom, minder degene met de grootste stapel corresponderende kaartjes, maar, nog belangrijker, diegene met de beste argumenten die ‘won’. Dit spel ging over beeld, over onze wijze van verbanden leggen, systemen schrijven, verhalen vertellen, geschiedenissen schrijven.
Het spel, een kunstwerk van de Franse kunstenaar Aurélien Froment, was gebaseerd op de truc van een Vlaamse goochelaar, die de techniek weer van zijn Engelse collega Arthur Lloyd had geleerd. In zijn act liet de goochelaar zijn publiek telkens een voorwerp noemen, vervolgens toverde hij het overeenstemmende kaartje uit zijn vestzak. Aan het eind van zijn carrière droeg de goochelaar zo’n 1600 kaartjes op zijn lijf.
Toen we na afloop dit ‘théâtre de pôche’/‘pocket theatre’ bediscussieerden, concludeerden we dat niet alleen de goocheltruc als model voor het spel als kunstwerk / het kunstwerk als spel had gediend. De techniek van de act herinnerde bovendien aan de wijze waarop rondtrekkende bards en troubadours in de middeleeuwen hun gedichten en liederen memoreerden. Dat de gedichten in de afzonderlijke plaatsen waar ze in die tijd werden opgevoerd niet identiek waren door die persoonlijke overdracht, was onvermijdelijk. Dat dat verschil, de opvoering, de trilling van de stem, het weglaten van passages onderdeel was van de act, stond buiten kijf. Dat er een nieuwswaarde inherent was aan het gedicht, iets wat nu vaak tot controverses leidt – een kunstwerk moet een in zichzelf besloten entiteit zijn, mag enkel en alleen naar zichzelf verwijzen - , dat de dichter actief betrok bij het dagelijks leven, wat we nu maatschappij zouden noemen, was een gegeven, vanzelfsprekend. Ook daartoe is taal in staat, zo toonde dit spel. Voor deze taal als spel, dit spel in taal moest je rondtrekken, zingen, stil zijn, gokken en gissen, vérder kijken, niet over de vaste lijnen van het raster lopen, maar springen door de mazen van het net.