
Er bekruipt me een onbeduidend schuldgevoel. Ik herinner me mevrouw de Boer. Uren heb ik naast haar gezeten, in haar aanleun woning, midden in de drukke schilderswijk. Het rook muf, naar oud parfum en wasverzachter. Het geluid van de zuurstofmachine constant op de achtergrond. Op de tv een soap.

Heel veel over haar leven heeft ze me niet verteld. Ze had veel gedronken en gerookt, daarom had ze nu COPD. Haar ex man zat in een bejaardentehuis. Daar had ze niet veel mee. Ze had sowieso niets met mensen. Des te meer met haar kinderen. Op de bovenranden van de muren van haar kleine woonkamertje prijkten zij. De honden. Verschillende herdershonden, waarvan één de allerliefste was, maar ik ben de namen vergeten. Ook de naam van het epileptische keeshondje dat ik kwam uitlaten (vrijwilligerswerk voor de dierenbescherming) ben ik vergeten. En dat terwijl het haar alles was.

Nadat ze een keer weer in het ziekenhuis had gelegen, vertelde ze me dat ze de Dood had gezien. Een grote zwarte man had aan haar bed gestaan. Ze was bang om te sterven, en huilde zachtjes.

En nu wip ik dus haar gezicht uit een lijstje en realiseer me dat de kans bestaat dat ik de enige ben die nu nog aan haar denkt. Dat vind ik treurig. Ze was weliswaar niet meer de prettigste persoon om bij te zijn, maar hoeveel ze van haar hondje hield, betekent dat ze liefde kon voelen. En eenzaamheid, pijn en angst. Ze heeft me de foto gegeven toen ze wist dat ze ging sterven. Het was één van de weinige foto’s die ze van zichzelf had. Ik zoek een ander lijstje voor de hertjes.